Spring naar de content
bron: Foto: Fjodor Buis

Ferdinand Lankamp: ‘Wie pseudoschrijverschap pusht, pusht pseudoliteratuur’

Hij ontving het eerste exemplaar op zijn dertigste verjaardag. Deze week debuteert Ferdinand Lankamp (Voorschoten, 1989) met zijn roman Uiterste dagen.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Robbert van Rijswijk

Zeg, waar gaat uw debuutroman eigenlijk over?
“Het gaat over de fascinatie van een jonge historicus voor zijn familiegeschiedenis. In zijn jeugd heeft hij namelijk veel spannende oorlogsverhalen gehoord over zijn Finse overgrootvader, die tijdens de Fins-Russisch Winteroorlog (1939-1940, RvR) moet kiezen tussen zijn eigenbelang en het dienen van zijn land. De fascinatie voor zijn overgrootvader – die in zijn hoofd steeds meer een eigen leven is gaan leiden als personage – is zo groot, dat de jonge historicus besluit een roman over hem te schrijven.
Die roman vertelt het verhaal van de familiegeschiedenis, waarbij de jonge historicus tijdens het schrijven worstelt met de vraag in hoeverre hij zijn eigen familieleden tot personages kan vervormen zonder hen en de waarheid geweld aan te doen.”

Wat is de ergste tegenslag die u te verduren hebt gekregen tijdens het schrijven van dit boek?
“Toen ik vorig jaar in Finland research deed – ik bezocht er verre familieleden en plekken waar het verhaal zich afspeelt – had ik m’n budget veel te rooskleurig ingeschat. Zat ik daar, platzak in dat godsgruwelijk dure land, één van de duurste landen van Europa. Geen enorme tegenslag, maar wel heel knullig natuurlijk. Mijn moeder en een vriend die met me mee was hebben geld moeten voorschieten.”

Wat is de mooiste zin uit het boek?
De sneeuwmantel, die het land al sinds oktober bedekt, zal in de zon langzaam gaan smelten en in die eerste nachten misschien nog bevriezen tot een ruwe ijslaag die de boeren ’s ochtends dwingt voorzichtig hun paarden te mennen.
“Ik vind dit een mooie zin omdat het meteen de vierde van het boek is. Voor veel schrijvers geldt dat ze het meest bezig zijn met de eerste 500 woorden. Dat zijn de woorden waarmee je de lezer te pakken moet zien te krijgen.

Ik wissel zulke lange, zwierige zinnen graag af met korte. Zo vind ik het fijn om een verhaal met een korte zin te beginnen, als een soort beginakkoord. In deze roman is dat: Lente dus. Ik probeer altijd rekening te houden met de inherente muzikaliteit van taal. Die zit niet zozeer in klanken, maar ook in formuleringen en het ritme van zinnen. Goede stijl ligt vaak besloten in het respect voor die muzikaliteit. Het schoolvoorbeeld daarvan is Gerard Reve. Reves gebruik van archaïsmen laat zien dat hij zich heel bewust is van de talige traditie waarin hij staat en veel respect heeft voor de ouderdom van taal. Zulke schrijvers zijn belangrijk om bepaalde registers van de taal in leven te houden.”

‘Onlangs heb ik al mijn tweets verwijderd’

Is Reve uw favoriete Nederlandstalige schrijver?
“Hij is qua stijl zeker een van mijn grote voorbeelden. Maar van oudsher is Willem Frederik Hermans mijn nummer één. Hij is stilistisch niet zo sterk als Reve, maar de De donkere kamer van Damokles is nog altijd één van de bepalendste leeservaringen die ik ooit heb gehad. Het verhaal is ontzettend spannend en belicht zo veel aspecten van het menselijke karakter. Toen ik het op mijn zestiende las, wilde ik dat zelf ook kunnen maken.”

En wat is de slechtste zin uit uw boek?
Bij vertrek kijkt hij nog om als hij Ida net heeft aangespoord om te gaan lopen.
“Een overcomplete zin. Er staan te veel tijdsbepalingen in. En ik vind het ook lelijk dat er twee keer ‘om’ in staat. Als er ooit een tweede druk komt, dan fix ik dat wel.”

Waar schrijft u mee?
“Mijn handschrift is zo slecht dat ik zonder tekstverwerker geen roman had kunnen schrijven. Ik gebruik dus altijd mijn computer, een iMac; lettertype Times New Roman; lettergrootte 12; regelafstand 1,5. Het valt me nu pas op dat dat inderdaad de academische stijleisen zijn. Ik denk dat ik die nog gebruik uit gewenning. Ze waren verplicht tijdens mijn studie geschiedenis in Leiden.”

Als debutant heeft u nog veel ruimte om uw publieke imago vorm te geven. Hoe gaat u dat doen?
“Ik heb de misschien naïeve overtuiging dat goede literatuur toch wel wordt opgepikt en dat ik dus moet zorgen dat ik vooral uitblink in het schrijven daarvan. Ik zal natuurlijk af en toe wel wat kunstjes moeten doen en door hoepels moeten springen, maar dat moet niet de essentie zijn.

Onlangs heb ik wel al mijn tweets verwijderd. Er zaten geen gênante tweets tussen, maar ze gingen gewoon nergens over. Op Twitter is het verleidelijk om te gaan schreeuwen als je boos bent. Dat moet ik niet doen, want dan zeg ik domme dingen en sta ik voor lul. Ik ben ervan overtuigd dat Twitter het slechtste in mensen naar boven haalt.”

Tot slot: op het huis van welke schrijver zou u wel een precisiebombardement willen laten uitvoeren?
“Ik heb geen ontzettende hekel aan bepaalde schrijvers, maar ik kan er niet tegen als uitgeverijen hun schrijvers als een soort carnavaleske figuren in de markt proberen te zetten. Eén uitgeverij in het bijzonder, die ik maar niet bij naam noem, kan ik daarom niet luchten of zien. Vooral jonge schrijvers kunnen dan het idee krijgen dat goed schrijverschap voor een belangrijk deel bestaat uit gimmicks, dwangmatig ironische pitches en lekker gekke fotoshops op Facebook. Zo’n benadering van literatuur is heel cynisch en brengt overigens zelden sterke boeken voort. Wie pseudoschrijverschap pusht, pusht ook pseudoliteratuur.”

Uiterste dagen van Uitgeverij Atlas Contact is vanaf 28 februari verkrijgbaar.

Ferdinand Lankamp