Spring naar de content
bron: anp

Van daadkrachtig leiderschap tot visieloos polderen: wat maakt een goede minister-president?

Welke kwaliteiten dient een minister-president te hebben om zijn ambtstermijn tot een goed einde te brengen en wie zijn de drie beste naoorlogse premiers van Nederland? Onder meer Jort Kelder en Maarten van Rossem geven hun visie. “Ruttes verdienste is dat hij momenteel een complexe coalitie bij elkaar houdt en ondertussen zo’n beetje met iedereen die daarvoor in aanmerking zou kunnen komen heeft geregeerd.”

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Jan Pieter Jansen

Niet anders dan in andere landen staat of valt een regeringsperiode bij de crises die het kabinet tussentijds op haar bordje krijgt. Zonder daadwerkelijk op de proef gesteld te worden is het daarom schier onmogelijk om als premier een onuitwisbare indruk achter te laten. Hoe je als minister-president wordt herinnerd, is afhankelijk van de context waarin je je begeeft en de manier waarop je hiermee omspringt. Journalist en voormalig Buitenhof-presentator Jort Kelder erkent dat een staatsman immer wordt gemaakt door omstandigheden. Over onze huidige premier – tevens een van zijn beste vrienden – zegt hij daarover het volgende: “Zonder het bezuinigingskabinet met Samson, de MH17-ramp en de coronacrisis zou Rutte een polderpremier zijn die alleen maar opportunistische akkoorden met ingewikkelde coalities smeedt.” Historicus Maarten van Rossem acht een vaste typologie van premiers dan ook onhaalbaar, zeker in een zo veranderlijk politiek landschap als dat van de Nederlandse parlementaire democratie. Verschil in context vraagt om verschillende kwaliteiten. Van Rossem: “Het Nederland van 2020 is natuurlijk niet hetzelfde Nederland als in de tijd van Drees, om maar een praktisch voorbeeld te geven.”

Dat gezegd hebbende, zijn er best bepaalde algemene premiersvereisten aan te wijzen, die hoofdzakelijk samenhangen met ons politieke systeem. “Nederland is een coalitieland. Iemand die ons land leidt moet zich daarom goed in andere partijen kunnen verplaatsen en compromissen kunnen sluiten.” Dixit Janka Stoker, hoogleraar Leiderschap en Organisatieverandering aan de Rijksuniversiteit Groningen. Flexibel zijn is daarom een must en gebrek aan visie niet altijd even slecht. Stoker maakt onderscheid tussen wat in de wetenschap ‘transactioneel’ en ‘transformationeel’ leiderschap wordt genoemd. Transactioneel duidt op een pragmatische stijl die gericht is op de korte termijn. Een zakelijke transactie tussen kiezer en politicus staat hierin centraal. Transformationeel gaat veel meer over hebben van een duidelijk langetermijnverhaal en het benadrukken van het algemene belang: een visie dus. Hoewel transformationeel leiderschap in de regel tot meer verandering leidt en vaak strookt met betere resultaten, blijkt in Nederland de transactionele stijl effectief. Ons coalitiestelsel zorgt ervoor dat dit in Den Haag goed werkt. Stoker: “In ons systeem kun je nooit alleen je eigen visie nastreven. Je doet als het ware transacties met de partijen waarmee je een coalitie vormt.”

Abboneer op een lidmaadschap

Flinke korting op een digitaal jaarabonnement

Sluit nu voordelig een abonnement af en maak kennis met de journalistieke kracht van HP/De Tijd. (Op elk moment opzegbaar.)

Kies een abonnement

Flexibiliteit, betrouwbaarheid en charisma

De toenemende versplintering van ons politieke landschap maakt dat flexibiliteit voor premiers steeds belangrijker is geworden. Volgens Henk te Velde, professor Nederlandse Geschiedenis aan de Universiteit Leiden, grenst deze lenigheid aan het ontbreken van ideologie. “Nederlandse premiers buigen mee met de dominante tijdsgeest”, aldus Te Velde. Als voorbeeld hiervan wijst hij op de liberale koers die in ons land in meer en mindere mate overheerste vanaf het moment dat Lubbers in de jaren 80 aan de macht kwam. In plaats van stevig stelling in te nemen en ideologisch achter het beleid te staan, werd maatschappelijk draagvlak gecreëerd door het te framen als zijnde ‘het onvermijdelijke’. Te Velde: “Anders dan Thatcher in die tijd, die ideologisch overtuigd was van haar liberale koers in Groot-Brittannië, hoorde je Lubbers dat niet zeggen. Het land bij elkaar houden was zijn motto, en daarvoor was het zogezegd nodig economisch de bakens te verzetten.” Volgens de historicus is dit iets wat we in Nederland wel vaker zien.

Ook Te Velde ziet ideologie en visie dus niet als de hoofdingrediënten van een succesvolle premierscocktail. Los van het feit dat je je buiten de coalitie plaatst door standvastig een eigen visie aan te houden, pin je je ook nog eens vast op een bepaalde toekomst: “Voor politici is het veel handiger om alle opties op te houden.” Tegelijkertijd wijst hij op de kritiek die Rutte op zijn visieloosheid krijgt: “Daaraan zie je dat er voor veel mensen toch iets ontbreekt.” Een premier moet meer dan alleen de manager van ons land zijn, vindt Te Velde. Men heeft hiernaast behoefte aan een duidelijke morele overtuiging: een betrouwbaar verhaal, zodat de kiezer het gevoel heeft dat het land in goede handen is. Te Velde denkt dat een crisissituatie als de huidige voor Rutte wat dat betreft op het juiste moment kwam: “Waar voorafgaand aan de pandemie nog getwijfeld werd of hij meer te bieden had dan slechts het zakelijk besturen van ons land, kwam met name tijdens zijn toespraak in het Torentje ook zijn persoonlijke overtuiging aan het licht.” Dat Rutte nu wordt gelauwerd voor zijn optreden tijdens deze crisis is voor hem een teken dat veel Nederlanders behoefte hebben aan een moreel appel van hun MP, meer dan aan een vastberaden visie.

Nederland is een coalitieland. Iemand die ons land leidt moet zich daarom goed in andere partijen kunnen verplaatsen en compromissen kunnen sluiten.

Janka Stoker, hoogleraar Leiderschap en Organisatieverandering aan de Rijksuniversiteit Groningen

Flexibiliteit en betrouwbaarheid dus, geen vergezichten die je toch niet kunt verwezenlijken. Dat brengt ons bij de vraag waar premiers inhoudelijk het verschil kunnen maken. Is de rol van minister-president niet bijna ceremonieel te noemen met alle verschillende ministers die verantwoordelijk zijn voor hun eigen portefeuilles? Van Rossem vindt van niet: “Zeker in de buitenlandse politiek heeft de minister-president een belangrijke functie. Kijk bijvoorbeeld naar Brussel: als het echt belangrijk wordt, is het Rutte die moet opdraven en niet de Minister van Buitenlandse Zaken.” Verder draagt de premier vanzelfsprekend zorg voor de kerntaak van het Ministerie van Algemene Zaken: coördinatie van het regeringsbeleid. Te Velde ziet dat premiers zich in de loop der jaren steeds meer met de inhoud van de verschillende ministeries zijn gaan bezighouden: “In de tijd van Drees had dit nog niet zoveel om het lijf, dat gaf hij zelf ook geregeld toe. Nu merk je het bijvoorbeeld in de Tweede Kamer dat zodra er over echt belangrijke zaken gedebatteerd wordt, de premier ook in Vak K aanwezig is.”

Alles leuk en aardig, die dagelijkse bezigheden van onze MP’s, maar als het puntje bij het paaltje komt zijn de inhoudelijke en beleidsmatige optredens doorgaans niet hetgeen dat blijft kleven. Hoe graag Van Rossem ook hoopt dat uitstraling van marginaal belang is voor de waardering die het volk voor een premier heeft, Stoker moet hem daarin toch teleurstellen. “Charisma is nu eenmaal van belang, vooral in verkiezingstijd. We trekken conclusies op basis van indrukken die we hebben: hoe bekwaam of daadkrachtig ziet iemand eruit? Dit zegt niets over de competenties van politici, maar we dichten ze op basis van dergelijke gevoelens wel bepaalde leiderschapskwaliteiten toe”, stelt zij. Uit onderzoek blijkt echter wel dat deze vlieger in mindere mate opgaat voor coalitiestelsels dan voor meerderheidsstelsels, zoals bijvoorbeeld de Amerikanen en de Britten hebben. Stoker: “Dat dit bij ons minder speelt heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat onze verkiezingen toch in zekere zin getrapt zijn. De keuze voor een bepaalde partijleider is niet gelijk de keuze voor een minister-president.”

Dat charisma inderdaad meespeelt, wordt merkbaar als Kelder het heeft over zijn waardering voor Joop den Uyl, minister-president in de jaren 70. Zoals Kelder zelf al aangeeft, was Den Uyl in essentie een matig politicus. Hij lukte hem indertijd noch om zijn eigen PvdA, noch om het kabinet in het gareel te krijgen. Op de Lockheed-Affaire na, waarbij sociaaldemocraat Den Uyl ironisch genoeg de monarchie wist te redden, scoorde hij op politiek gebied voornamelijk onvoldoendes. Gezien de lastige sociaaleconomische tijd – de hoge overheidsuitgaven die het linkse kabinet voor ogen had vielen niet te rijmen met de stokkende Nederlandse economie – is Van Rossem wel geneigd tot enige nuance voor wat betreft Den Uyls inhoudelijke optreden. En Kelder rekent hem, ondanks de kritiek, toch tot de betere naoorlogse premiers: “Zijn taal, zijn dictie, zijn dwingende redes in de Kamer die – bril op, bril af – onmiskenbaar afkomstig waren van een man met gezag.” Kelders bewondering voor de PvdA’er berust dus vooral op zijn uitstraling.

De Grote Drie

Als we de periode van 1945 tot nu verder beschouwen, zijn de deskundigen het eigenlijk unaniem eens over drie schoolvoorbeelden van uitstekende Nederlandse premiers. Allereerst is daar, hoe kan het ook anders, Willem ‘vadertje’ Drees. Van 1951 tot 1958 was hij als premier verantwoordelijk voor de naoorlogse wederopbouw en legden zijn kabinetten de fundamenten voor onze huidige welvaartsstaat. Van Rossem: “Het was een man met een enorme dossierkennis. Zeer helder en zich ervan bewust dat hij een coalitie leidde en dat het daarom niet altijd tot socialistische oplossingen zou komen.” De grootste smet op zijn blazoen was misschien wel de afhandeling van de toenmalige koloniën in Nederlands-Indië, zo erkent ook Kelder. Feit was echter wel dat zijn coalitiegenoten voor nóg gewelddadiger optreden waren. Ook Te Velde ziet Drees als een van de belangrijksten, maar kijkt daarbij niet per se naar of hij kwalitatief nu zoveel beter was dan anderen: “Ik ben meer geïnteresseerd in welke figuren het ambt hebben gestempeld. Drees is er daar een van. Hij hield de rol van premier ogenschijnlijk klein, maar was toch duidelijk het gezicht van de regering.”

De tweede naam die thuishoort in het rijtje van MPs die hun strepen meer dan verdiend hebben, is die van Ruud Lubbers. Anders dan Drees was Lubbers de eerste die de rol van premier een stuk groter maakte. Te Velde: “Voor die tijd was het nog de Minister van Buitenlandse Zaken die naar Brussel werd gestuurd. Lubbers was de eerste die zelf ging.” Een ander voorbeeld dat hij aanhaalt is het feit dat we sinds Lubbers spreken in termen van ‘het Torentje’: “Daarvoor had men eigenlijk geen idee waar de premier precies zat.” Van Rossem benadrukt nog maar eens dat hij het met de denkbeelden van Lubbers absoluut niet eens was, maar moet toch toegeven dat hij zijn kabinetten onder penibele omstandigheden goed wist te leiden. Het impopulaire Akkoord Van Wassenaar (1982) dat landelijke loonmatiging betekende, maatschappelijke onrust met betrekking tot het al dan niet plaatsen van Amerikaanse kruisraketten, ook Lubbers’ tijd kan niet als gemakkelijk bestempeld worden. Toch werd zijn populariteit er niet minder op en leidde hij de economische herstructurering van de jaren 80 in goede banen.

Zijn taal, zijn dictie, zijn dwingende redes in de Kamer die – bril op, bril af – onmiskenbaar afkomstig waren van een man met gezag

Jort Kelder over Joop den Uyl

Als derde komen de deskundigen dan toch bij zittend premier Mark Rutte uit. Van Rossem: “Ruttes verdienste is dat hij momenteel een complexe coalitie bij elkaar houdt en ondertussen zo’n beetje met iedereen die daarvoor in aanmerking zou kunnen komen heeft geregeerd.” Te Velde ziet dat de politieke situatie sinds 2002 is veranderd, in sterke mate door de opkomst van het populisme. Daarnaast waren premiers voor die tijd ofwel door de wol geverfde politici, ofwel ervaren bestuurders. Balkenende was de eerste die brak met deze trend, maar Te Velde vindt dat hij nooit écht zijn draai heeft kunnen vinden. “Rutte is eigenlijk een soort Balkenende, maar dan in een virtuozere vorm. Hij kan met alle partijen samenwerken, weet zich uit ieder debat te redden en in het omgaan met die populistische partijen is hij zeer flexibel.” Kelder is eveneens enthousiast over zijn JOVD-kompaan: “Hij is een controlfreak, maar laat zijn ministers in hun waarde. Hij loopt ze niet voor de voeten of claimt hun succes en is overigens evenmin kleinzerig als hij verliest.” Daarbij plaatst Kelder wel de kanttekening dat hij het lastig vindt om over Rutte te oordelen. “Goede geschiedschrijving behoeft distantie”, stelt hij, en zowel het feit dat Rutte de zittende premier is, als de onderlinge vriendschap bemoeilijken de benodigde afstandelijkheid en objectiviteit.

Opvolger van Rutte

Zijn er dan tot slot nog bepaalde valkuilen aan te wijzen waar je als MP voor moet waken? “Te lang blijven zitten”, zo zegt Van Rossem en geeft daarbij de vierde termijn van Lubbers als pijnlijk voorbeeld. Stoker laat weten dat dit in algemene zin voor leiders geldt: “Uiteindelijk neemt je effectiviteit af. Het punt is alleen dat bestuurders zelf vaak de laatste zijn die dat inzien.” Het is nu eenmaal lastig om de beslissing te maken dat het mooi is geweest, want na drie succesvolle termijnen word je aan alle kanten bevestigd in je kunnen. Goede zelfreflectie blijft daarom key, zo denkt ook Te Velde, en hierin zit het gevaar hem tegelijkertijd: “Als premier dien je kritisch op jezelf te blijven. Niet denken dat je het allemaal beter weet; blijf ontvankelijk voor andermans ideeën.” Vooralsnog lijkt het Rutte hier niet aan te ontbreken, maar we moeten zien hoe hij zich ontwikkelt wanneer hij straks allicht voor een vierde termijn opgaat. In zo’n lange periode kan er nu eenmaal veel veranderen.

En de vraag of er nog andere politici in de coulissen staan die het ambt van premier met succes zouden kunnen vervullen? Tja, die hoeven we niet eens stellen als we de huidige peilingen moeten geloven. Zoals Stoker samen met haar collega Harry Garretsen in hun column voor het FD al schreef: de VVD zal het waarschijnlijk niet al te moeilijk krijgen tijdens de aankomende verkiezingen. Overigens, de meeste premiers die het goed hebben gedaan werden van tevoren überhaupt niet gezien als gedoodverfde succesfiguren. Denk aan Rutte zelf, toch een betrekkelijk nietszeggende staatssecretaris die de interne partijverkiezingen maar nipt van Rita Verdonk wist te winnen. Maar ook Lubbers werd van tevoren niet beschouwd als de leider die hij uiteindelijk bleek.

Premier van Nederland, gemakkelijk is het zeker niet, maar de geschiedenis leert ons dat het een functie is die zich kan plooien naar degene die hem vervult. Waar het naast al het eerdergenoemde in ieder geval niet aan mag ontbreken is een bovenmenselijke hoeveelheid uithoudingsvermogen.