Spring naar de content

Sportzomerverhaal III: José Beyaert, een fabeldier en gangster op de fiets

Sportcolumnist Frank Heinen trekt de komende weken per fiets naar Italië, maar niet zonder u te verwennen met een reeks sportzomerverhalen. In de derde aflevering staat ex-wielrenner José Beyaert, een fabeldier op de fiets die in het criminele circuit in Colombia terecht kwam, in het middelpunt van de aandacht. 

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën:
Geschreven door: Frank Heinen
José Beyaert
Beeld:

Wanneer José Beyaert op 9 juni 2005 sterft in La Rochelle, is hij 79 jaar. Wie zijn onvoorstelbare biografie Olympic gangster (door Matt Rendell) leest, kan niet anders dan concluderen dan dat die leeftijd een vergissing moet zijn.
José Beyaert moet tenminste vier eeuwen hebben geleefd om alles te hebben meegemaakt wat Rendell beschrijft.

José Beyaert wordt geboren op 1 oktober 1925 in Lens, in de Rue du Bois, nummer 134. Hij is het eerste kind van zijn moeder Marie en zijn vader, José senior. De Beyaerts hebben al op jonge leeftijd het nodige meegemaakt: Marie heeft gedurende de Eerste Wereldoorlog meermaals moeten aanzien hoe haar moeder en zus werden verkracht door Duitse soldaten, en José senior is voor een deel zonder vader opgegroeid: schoenlapper Evarist Beyaert is aan het begin van de twintigste eeuw naar New York uitgeweken om het als boer te gaan maken. Wanneer dat mislukt en Evarist op zijn schreden terugkeert naar Nazareth (Belgie), is de oorlog daar in volle gang. Om niet het leger in te hoeven, verdwijnt hij de grens over, naar Pantin, een voorstad van Parijs. Daar zal hij, jaren later, zijn zoon tegen het lijf lopen.
José en Marie verhuizen na de oorlog naar Noord-Frankrijk, waar ze een gezin stichten. José werkt een tijdje in de kolenmijnen, zoals bijna alle mannen in de buurt, maar hij is angstig, het donker jaagt hem angst aan en José senior laat zich omscholen tot schoenmaker, net als zijn verdwenen vader.
José senior is verzot op sport. Iedere dag na het werk leest hij de sportkrant L’Auto. En nog eens, en nog eens: jarenlang is l’Auto het enige geschreven woord dat hij tot zich neemt, de artikelen en de foto’s voeren hem terug naar Vlaanderen, waar hij een gevreesd sprinter is geweest, een man die zesdaagsen en kermiskoersen kon winnen. Zijn dromen reiken verder, maar de realiteit van vader die met de noorderzon is vertrokken en een wereldoorlog dwingen hem te stoppen met fietsen. Wanneer José Beyaert l’Auto leest, neemt hij zich voor dat zijn zonen alles moeten kunnen bereiken wat hem niet vergund is geweest.
Het gezin Beyaert – inmiddels uitgebreid met Georges – , verhuist eind jaren twintig naar Bagnolet, een voorstad onder Parijs. Daar, in dat stadje waar het wemelt van de Italiaanse vluchtelingen die op Gare du Nord zijn gearriveerd en nooit meer zijn vertrokken, opent senior een eigen schoenwinkel, La Cordonnerie Moderne.
Zijn zoons zijn sportjongens: Georges en José junior trainen iedere avond in The Pantin Ring, een beruchte Parijse boksschool. Vooral José maakt indruk, niet in het minst door zijn opvliegende karakter. Trainers vermoeden een groot bokser in hem, maar José heeft zulke slechte ogen dat hij eigenlijk niet zonder bril kan. En brildragers staan in het boksen van de jaren veertig meteen op een niet meer in te lopen achterstand. Ook als wielrenner blijkt José over wonderbaarlijke talenten te beschikken: als vijftienjarige wint hij een wedstrijdje van zijn vader, die nog altijd aan lokale amateurwedstrijden deelneemt. Op datzelfde moment begrijpt José senior dat alle dromen die hij ooit heeft gekoesterd voor zijn oudste zoon binnen handbereik liggen. Kwestie van doorzetten.

Olympisch kampioen

De Tweede Wereldoorlog is inmiddels uitgebroken, maar daar lijken de mensen in Bagnolet zich nauwelijks van bewust. Het leven gaat voort, de wedstrijdjes waaraan José junior vanaf 1941 aan deelneemt worden nog steeds georganiseerd. José’s strakke schema – bestaande uit werken in de schoenmakerij en trainen – laat geen bezoekjes aan de bioscoop toe, zodat hij de journaals vol gruwelijkheden slechts via-via tot zich krijgt. Kranten leest hij ook al niet. Terwijl om hem heen de voorbereidingen van de Holocaust in volle gang zijn, zit José Beyaert op de fiets.

Vanaf 1945 maakt José deel uit van het nationale team voor Franse amateurs. Met dat gezelschap doorkruist hij een Europa in puin. Hij heeft in die periode verkering met Louisette, het meisje waar hij later mee zal trouwen, maar houdt er dan al her en der verschillende andere vriendinnetjes op na.

José Beyaert
Beyaert na zijn zege op de Spelen.

Dan, op de eerste naoorlogse Olympische Spelen, behaalt José Beyaert, 22 jaar, het grootste sportieve succes uit zijn leven: hij wordt olympisch kampioen op de weg. Die dag, 13 augustus, is hij niet zozeer de sterkste, als wel de slimste, de meest uitgenaste van het complete peloton. Op anderhalve kilometer van de streep rijdt een tamelijk omvangrijke kopgroep vooraan, als José Beyaert op kop komt en omstandig naar zijn bidon tast. Het is een psychologische truc: wie een bidon ziet pakken, krijgt zelf ook dorst. Meteen pakken verschillende andere coureurs hun drinkfles.
Dan demarreert José Beyaert, aan de voet van een kleine verhoging in het parkoers die Heartbreak Hill wordt genoemd.
Achter hem probeert de Nederlander Gerrit Voorting de achtervolging nog op gang te krijgen. Tevergeefs: José Beyaert wint goud. Later zal hij tijdens diezelfde Spelen ook nog brons veroveren in de ploegentijdrit.

Voor José valt er als amateur niets hogers meer te winnen, dus wordt hij prof. In zijn eerste seizoen is hij naar eigen zeggen op weg naar een zege in Parijs-Roubaix, maar een val, een kapotte rem en een lekke band voorkomen dat hij met de latere winnaar Serse Coppi om de zege kan sprinten.
(Let vooral op de zinsnede ‘naar eigen zeggen’. Veel van José Beyaerts leven is naar eigen zeggen. Hij is een fietsende Baron van Münchhausen, zijn drang tot fabuleren troeft de waarheid regelmatig af. Zeker is dat hij ongelofelijk veel heeft meegemaakt, en dat hij een verdraaid goede wielrenner was. Wanneer Serse Coppi Parijs-Roubaix kon winnen, en dat kon hij, dan moet José Beyaert daar zeker ook toe in staat worden geacht).
José rijdt voor Helyett, dat een jaar later versterkt wordt door René Vietto, de ster van het Franse wielrennen en een van de grootste klimmers die de sport ooit heeft gekend.

Met Vietto botert het vanaf het begin niet. José heeft zich nog nooit naar orders van anderen geschikt en is niet van plan daar voor Vietto mee te beginnen. In de Tour van 1950 wordt hij, kleurloos voor zijn doen, 47e. Een jaar later komt hij buiten tijd binnen in de tijdrit en wordt hij gediskwalificeerd. Het talent dreigt zijn belofte niet in te lossen.
Dan, na die Tour van 1951, verandert het leven van José Beyaert. De aankondiging van die verandering komt met de zeepost: als Olympisch kampioen wordt José uitgenodigd om de opening van de nagelnieuwe wielerbaan van Bogotá bij te wonen.
Op 2 oktober 1951 vliegt José naar Colombia. Joost mag weten of hij dan nog van plan is ooit nog naar Europa terug te keren.
De stad is begin jaren vijftig een broeinest van politieke terreur. Vier jaar voor Beyaerts reis is Jorge Eliecer Gaitan, leider van de Liberale Partij en voormalig burgemeester en minister, doodgeschoten, en de rellen die die moord tot gevolg hadden duren nog altijd voort. In feite heerst in Bogotá een permanente staat van beleg.
De onrust is reden voor de eigenaars van de wielerbaan om de feestelijke opening een maandje uit te stellen. José neemt in de tussentijd deel aan een aantal criteriums, tot iemand hem vraagt mee te doen aan de nationale ronde, die dan precies een jaar oud is.
José besluit te blijven en in januari van 1952 van start te gaan in de Vuelta a Colombia.
Die hij wint.
Inclusief vier etappes.

(Dit is geen grootspraak, geen particulier gefabuleer. Van deze nauwelijks voorstelbare prestatie zijn foto’s, krantenknipsels en uitslagenvellen overgeleverd).

Halverwege de Ronde informeert de Colombiaanse vice-president Roberto Urdento wat José nu zo verdient gedurende het seizoen en of hij hem niet kan verleiden om zich definitief in Zuid-Amerika te vestigen.
José noemt een belachelijk bedrag.
De vice-president antwoordt: “Ik verdubbel dat, als u blijft.”

Groene koorts

Op 29 januari 1952 vaart de SS Amerigo Vespucci de haven van Cartagena, Noordwest Colombia, binnen. Onder de passagiers bevindt zich Louisette, die zich inmiddels Louisette Beyaert mag noemen.
José en Louisette vestigen zich in Bogotá en een jaar later wordt José tweede in de derde Ronde van Colombia. Na een van de etappes is er even ophef: een man beschuldigt Beyaert ervan zich bergop kilometers te hebben laten voortslepen door een ploegauto.

De beschuldiging wordt niet bewezen geacht, Beyaert wordt niet gestraft. De man die de beschuldiging doet, wordt later die dag doodgestoken door een onbekende… In het Colombia van de jaren vijftig geen nieuws om verder al te lang bij stil te staan: doden vallen om de haverklap, een dag zonder moord is een dag niet geleefd.
Met zijn loopbaan gaat het al snel steeds minder, en José begint zich te concentreren op het leven na de fiets: als cocach neemt hij een groep Colombianen mee naar Europa voor de Route de la France, de Tour voor amateurs. Het wordt een meeslepende mislukking: geld voor een hotel is er niet, de renners slapen bij vader Beyaert en binnen vier etappes zijn alle renners afgestapt. Onderwijl investeert Beyaert in een textielfabriek, maar die gaat over de kop.

Begin 1957 keren Louisette en hij berooid terug naar Frankrijk, waar José een tijdje in een bar werkt waar op een dag een vertegenwoordiger van de Colombiaanse luchtvaartmaatschappij Avianca binnenstapt. Avianca is voornemens een wielerploeg te gaan sponsoren en José is de perfecte ploegleider. En ook dat gaat mis: in de eerste Ronde van Colombia, die van 1959, is de concurrentie onder leiding van Ramon Hoyos, veel te sterk. Avianca draait de geldkraan nog binnen het jaar dicht en voor de tweede keer in drie jaar zit José Beyaert arm en werkloos aan de andere kant van de wereld.
Dit keer gaat hij echter niet meer terug.

Weer vestigen Louisette en José zich in Bogotá, ditmaal voorgoed. Louisette opent een Frans restaurantje in Chapinero Alto, een van de chicste buurten van de stad. Volgens de overlevering is zij een geweldige kokkin, die het soort eten bereidt waar rijke Colombianen van heinde en verre voor naar ‘Chez Louisette’ komen.
In het begin functioneert José in Chez Louisette nog als de charmante gastheer, een klantenmagneet, want de naam Beyaert klinkt in het Colombia van de jaren vijftig als een klok. Later verdwijnt hij ook in de jungle van het achterland. Soms is hij een dag weg, soms een week. In het oerwoud werkt José Beyaert voor houtzagerijen, die hij later zelf overneemt. Hij wordt er verliefd op de dochter van een van zijn werknemers, een meisje dat Esperanza heet.

Zo gaan jaren voorbij: doordeweeks slaapt José in de jungle, bij Esperanza. In de weekends staat hij in Chez Louisette en verwelkomt daar vrienden van vroeger.
Maar met houtzagen valt geen groot geld te verdienen, en groot geld is waar José Beyaert zo naar op zoek is, zeker als hij Esperanza twee keer zwanger maakt.
Er is in de Colombiaanse bossen van de jaren zestig wel een manier om stinkend rijk te worden. Mensen noemen het ‘de groene koorts’.
Smaragdhandel.

De smaragdhandel is de goudkoorts van Zuid-Amerika. Overal openen smaragdmijnen hun deuren en hele dorpen werken enthousiast mee aan het uitputten van de grond. De groene koorts loopt almaar hoger op, de ruzies om de mijnen worden hele oorlogen. Wetteloosheid regeert in die dagen, je concurrenten uit de weg ruimen wordt beschouwd als een verstandige, zakelijke zet. De gedachte aan de miljoenenvangst in de rotsen drijft mannen als José Beyaert tot waanzin.
(Het moge duidelijk zijn: over deze periode in het leven van José Beyaert valt weinig met zekerheid te zeggen. Biograaf Matt Rendell heeft uitvoerig onderzoek gedaan naar Beyaerts handel en wandel in het tijdperk van de groene koorts, maar veel blijft overwoekerd door het onkruid van het verleden. Het is zoals Beyaert in 2004, een jaar voor zijn dood, tegen Rendell zegt: “Er zijn nu eenmaal dingen die ik je niet kan vertellen.” Veel van die dingen zullen zich in de jungle hebben afgespeeld).

Wanneer Louisette eind jaren zeventig na een ruzie uit haar restaurant gezet wordt, hebben zij en José geen huis, geen houtzagerij en geen restaurant meer. Dan denkt José terug aan een aanbod dat hem twee jaar later, in datzelfde restaurant, is gedaan door een man die zich Charlot noemt.
Charles Ficcioni (alias Charlot) komt uit Perpignan, de jongste telg uit een Corsicaanse familie van kruimeldieven en middelgrote boeven. Hij heeft zich al op jonge leeftijd ontwikkeld tot een grote speler in de wereld van de drugssmokkel. Kilo’s heroïne en cocaïne vervoert hij van Colombia naar Frankrijk, in de bodem van kleine sportauto’s. Twee keer is hij opgepakt door Interpol, twee keer is hij de gevangenis ook weer ontvlucht. De tweede keer gaat hij rechtstreeks door naar Chez Louisette, waar je volgens de verhalen de enige echt Franse keuken van Colombia kunt vinden.

Vanaf 1977 beginnen de geheimzinnige reizen van José Beyaert. Van Bogotá naar Caracas, de hoofdstad van Venezuela, door naar Parijs en terug naar Bogota. Het enige wat hij op die vluchten moet doen, is een oogje in het zeil houden of de pakketjes cocaïne wel steeds in de goede handen belanden.

Weer later gaat Beyaert ook zakendoen met Gacha, een van Colombia’s grootste drugsmiljonairs. De man die de structuren van de Italiaanse maffia heeft ingevoerd in de cokehandel, de ware opdrachtgever van aanslagen op politici en politiekantoren. Gacha, de man wiens vermogen eind jaren tachtig op vijf miljard dollar wordt geschat.
(Wat Beyaerts rol is geweest in de organisatie van Gacha en ook Pablo Escobar, is onduidelijk. In tegenstelling tot veel andere gebeurtenissen in zijn leven heeft José Beyaert over deze periode in zijn leven weinig geromantiseerde verhalen rondverteld).

Even nog keert José terug in het wielrennen: begin jaren tachtig is hij ploegleider bij de ploeg Champagne Madame Collette – Hotel Berlovento, eigendom van de smaragd- en drugshandelaar Fernando Carillo. Ook is José co-commentator op Radio Caracol als in 1983 voor het eerst een Colombiaanse ploeg aan de start staat van de Tour de France.

Een mislukkeling, zoals velen van ons

José Beyaerts laatste jaren in Zuid-Amerika zijn niet zijn gelukkigste: een verhuizing naar Nicaragua wordt een mislukking, evenals een plan om zijn spaargeld te investeren in een vakantiecomplex op Sint-Maarten. Mensen die hem in die periode ontmoeten, herinneren zich een oudere man die voortdurend wil armpjedrukken.
Op 5 oktober 1999 sterft Louisette.

Een halfjaar later wordt Colombia opgeschrikt door een serie ontvoeringen van ex-renners: Oliviero Rincon wordt gekidnapt, evenals Lucho Herrera. Wanneer José denkt dat hij het volgende doelwit zal zijn, vliegt hij op 22 juli 2000 terug naar Frankrijk.
In Frankrijk neemt de melancholie bezit van de man wiens energie onuitputtelijk leek. In La Rochelle, met uitzicht op de Atlantische Oceaan, vereenzaamt hij, tot een Britse journalist hem in november 2004 komt opzoeken.
Matt Rendell treft een broze man met wit haar, een man die eenmaal op dreef niet meer kan stoppen met het vertellen van de meest fantastische, volstrekt oncontroleerbare verhalen. Een man die overal thuis was, en daardoor ook nergens.

*Olympic gangster is een fascinerende zoektocht naar de waarheid achter het levensverhaal van José Beyaert, coureur, misdadiger en fabeldier ineen. Maar het is niet het enige boek waarin Beyaert een belangrijke rol speelt: in Rouges etaient les emeraudes (De smaragden waren rood) van Auguste Le Breton duikt het personage René le boxeur op, een vrolijke praatjesmaker die samen met zijn vrienden iedere nacht zit te pokeren in een Frans cafe. Het boek wordt later verfilmd door Jules Dassin. Die verfilming, Rififi, wordt een cultklassieker. Over het personage René schrijft Le Breton: “Hij had gedroomd over wereldtitels, magische ringen, applaus, mooie vrouwen. In werkelijkheid had hij dat succes nooit beleefd, behalve in zijn eigen opschepperige fantasie. Hij was een mislukkeling, zoals zovelen van ons.”

Lees ook deel 1 en deel 2 van de sportzomerreeks rond vergeten sporters van Frank Heinen. 

Onderwerpen