Spring naar de content

Journalist? Laat me niet lachen

Iedereen houdt van de knappe tafelheer van De Wereld Draait Door. Maar als íemand het failliet van de zieltogende sociaal-democratie verbeeldt, is het Matthijs van Nieuwkerk wel.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Redactie

Beste Matthijs,

Sinds mijn omgeving weet dat ik een stuk over je ga schrijven, word ik overspoeld door steunbetuigingen aan jouw adres. Mannen, vrouwen, meisjes, jongens, dichters, docenten, tandartsen, accountants, buren en buitenlui lijken het verbluffend eens. Je bent een ‘goeie jongen’, zeggen ze, en dus drukken ze me op allemaal op het hart om toch vooral mild te zijn. Of ik wil of niet: als opiniërend journalist kan ik die enorme eensgezindheid niet negeren. Kennelijk weet jij, Matthijs, sociologische grenzen te slechten en te ontsnappen aan het om zich heen grijpende meningenvirus, ofwel: de neiging van veel Nederlanders hun bestaansrecht te ontlenen aan een reeks (zogenaamd) eigenwijze standpunten en die vervolgens, overal waar mogelijk, te etaleren. Nog voor ik me goed en wel in je verdiept heb, dringt zich al bijna een conclusie op. Namelijk dat je wellicht de meest onomstreden BN’er van dit moment bent!

Bijna alle vrouwen vinden je, om te beginnen, woest aantrekkelijk. Dat heb je natuurlijk wel vaker gehoord. Maar behalve dat je lengte en taille in orde zijn en altijd rijp voor Italiaanse mode, vliegt je aantrekkelijkheid vooral door het dak met die nerveuze, lichtelijk verlegen lach als in jouw ‘tweede huis’, aan de DWDD-tafel dus, openlijk over seks wordt gepraat. Zeker op die momenten laat je de grimas van een vijftienjarige zien, een opgewonden puber, die wel allerlei ondeugd en ontucht vermoedt maar er zelf alleen nog maar over gelezen heeft. Dat hoge jongetjesgehalte van jou ‘breekt’ iets in de dames. Als ze jou zien, voelen ze zichzelf ook weer vijftien, pril, ontluikend en mooi. “Matthijs is het beste van twee werelden,” trachtte een vriendin het onlangs samen te vatten. “Aan de ene kant is hij die heerlijke, provinciaalse jongen die je op het etiket van een jampotje tegenkomt. Aan de andere kant is hij met zijn enorme belezenheid en woordenschat de kosmopoliet waarmee je arm in arm wilt lopen op een blits feest.”


Ik vond het een intrigerende typering, die zou kunnen verklaren waarom jij – in deze tijd van geldgraaiende kosmopolieten en rancuneuze achterblijvers – zo opvallend buiten schot blijft. En waarom de Publieke Omroep grif vier ton voor je uittrekt. In beleidstaal uitgedrukt, vertegenwoordig je immers ‘een stukje coherentie en geloofwaardigheid’; niet onbelangrijk in een land waar symbolen en instituties meer dan ooit op de schopstoel zitten. Want laten we dit even niet vergeten, Matthijs: in laatste instantie is elke werknemer bij de Publieke Omroep gewoon een ambtenaar, een nederige dienaar van de staat. Gelukkig, voor jou, ben jij een heel prijzige dienaar. Het is je van harte gegund.

Ook mijn mannelijke vrienden vinden jou zonder uitzondering een toffe gozer. En dat ligt niet aan hun gebrek aan fantasie of hun onwil iemand een mes in de rug te steken. Ze zijn oprecht dankbaar dat je hun elke dag in veertig minuten het gevoel geeft dat er tenminste nog iemand is die de losse eindjes van een doldraaiende nieuwsindustrie aan elkaar probeert te knopen. Ze denken echt dat ze na DWDD weer 24 uur kunnen ademen, dat wil zeggen: geen gevaar lopen te worden uitgelachen omdat ze de nieuwste band, trend, roddel, ontdekking, oneliner dan wel het laatste, hippe YouTube-filmpje hebben gemist. Dat is knap, Matthijs. Dat doe je heel erg goed. DWDD missen staat gelijk aan De Tijdgeest missen. En natuurlijk ben je zo slim om de credits daarvoor ruimhartig door te schuiven naar de DWDD-redactie, die zich elke dag uit de naad zoekt, belt, regelt, likt en afpoeiert om de interessantste acts en gasten in de show te krijgen. Maar jij bent, in sporttermen, de spits die het telkens toch maar weer afmaakt. Met jouw rappe tong jaag jij de ballen dagelijks, vanaf half acht, steevast in de bovenhoek. Een paar weken ging het stokje over in de handen van een bloemenmeisje en twee bloemenjongens (De Zomer Draait Door) – en meteen leek de bal vierkant.


Zelfs ik ben regelmatig blij met je. Terwijl Nederland overdag steeds meer begint te lijken op een kriskras door elkaar lopende verzameling neuroten en idioten die, godbetert, ‘hun eigen ding doen’, lukt het jou om aan een overzichtelijke tafel, met vaak intelligente artiesten, journalisten, politici en sidekicks, de krenten uit de pap te halen. Ik heb het ze niet gevraagd, maar ik zou me kunnen voorstellen dat de oude brompotten van de Nederlandse journalistiek, Henk Hofland en Jan Blokker, goedkeurend naar jouw programma kijken. Soms bekruipt mij namelijk de gedachte dat ik naar een opgepimpte, versnelde en door camera’s overspoelde versie van het ooit fameuze radioprogramma Welingelichte kringen zit te kijken. De zelfgenoegzame grachtengordelsfeer van ‘wij bepalen wat leuk en goed en progressief is’ kan zich meten met die van het coterietje journalisten dat in de jaren zeventig en tachtig voor de VPRO-microfoon de wereld besprak.

En dan wil ik graag nog een andere kwaliteit noemen in het gesmeerd lopende huwelijk tussen jou en DWDD: aan jouw tafel worden generatiekloven weggevaagd en leeftijdsmuren verpulverd. Enerzijds heb je een kwieke zestiger als Jan Mulder onder je hoede, die, indien nodig, vanaf de eerste rij een spontane lofzang houdt op een net doorgebroken tienersterretje. Anderzijds ontvang je jonge acteurs, schrijvers en presentatoren die met knikkende knieën hun bewondering uitspreken voor oude rotten als Jeroen Krabbé, Harry Mulisch en Koos Postema. Net als je denkt dat Nederland kapot gaat aan hersenloosheid, grof taalgebruik, filedruk, burenruzies, pretonderwijs, geyuppificeerde museumdirecteuren en de stroperigheid van de bureaucratische klasse, creëer jij een sfeer van respect, traditie en vakbekwaamheid. En zet jij de fine fleur van de Nederlandse artiestenwereld met je enthousiaste intro’s, drukke gebaartjes en prikkelende vragen aan tot gedachten, ideeën en bekentenissen die tenminste de hoop geven dat IQ en succes niet geheel losstaande begrippen zijn. Dat de schermutselingen aan de DWDD-tafel dan, ten slotte, ook nog de nieuwsgierigheid wekken van mijn veertienjarige zoon, is alweer een reden voor bewondering. Er zijn dagen dat ik hem niet achter zijn computer vandaan krijg. Jou lukt het wel. Bravo!


Even genoeg veren in je reet, vind je niet? Ik schrijf dit stuk tenslotte voor een opinieblad, en al zou ik privé de grootst mogelijke fan van je zijn, mijn opdrachtgever wenst ook een beetje bloed aan de paal. En eerlijk is eerlijk, heel ver hoef ik niet te zoeken voor een andere kijk op Matthijs van Nieuwkerk. Wanneer je even over de schutting van DWDD kijkt en jouw loopbaan in ogenschouw neemt, kom je al snel tot de conclusie dat het een dijenkletser van formaat is dat jij jezelf ‘journalist’ noemt. Eigenlijk zou er ‘etaleur’ in jouw paspoort moeten staan. Vanaf de eerste stappen bij Het Parool, via AT5, Nederland 3 en nu de VARA, heeft je beroepsleven in het teken gestaan van één vraag: hoe kan ik de journalistieke producten zodanig kleuren, slijpen, strijken en positioneren dat het publiek naar mijn winkeltje komt? Ja, overal waar jij je kop om de deur stak, heb je met man en macht de zaken proberen op te hippen en op te leuken met een neus voor trends, mode en de heersende opinie, die, het valt niet te ontkennen, dikwijls feilloos rook wat er dat aangaande in de lucht hing.

Zoals je weet: een etaleur doet de eindregie. Een etaleur heeft verstand van ‘wat goed valt’. Welke finishing touch op instemming mag rekenen. Die kwaliteiten bezit je in hoge mate. Maar, zoals je ook zult weten, heeft een etaleur in de fabriek niks te zoeken. Het ‘echte werk’ moet hij aan anderen overlaten. Dat je dat in 2003 nog niet helemaal doorhad, blijkt wel uit het bittere conflict dat je destijds samen met je grachtengordelvriendje Felix Rottenberg uitvocht met de toenmalige NOVA-redactie. Ineens kwam je in aanraking met mensen die waren opgeleid en gemotiveerd om dingen uit te zoeken, de waarheid op de hielen te zitten en desnoods tegen gevestigde belangen in een beetje door te bijten als dat nodig was. Kortom: mensen die de naam ‘journalist’ veel meer verdienen dan jij. En meteen was het hommeles! Jij en Felix wilden van NOVA namelijk een talkshow maken. Etaleurs aan de macht! De ambachtslieden zouden in jullie formule vernederd worden tot platte leveranciers en jij zou hun producten, samen met Felix, dusdanig gaan stofferen en herschikken dat miljoenen Nederlanders het nieuwe NOVA zouden gaan frequenteren. Maar de ambachtslieden van NOVA lieten zich niet wegblazen. En de bazen van Nederland 3 waren in 2002 nog niet rijp voor het type hijgerige etalage zoals je dat met DWDD zou introduceren.


Afgezien van je mislukte bliksembezoek aan AT5, was het NOVA-verhaal misschien wel je eerste serieuze nederlaag. Diep in je hart vond je die NOVA-verslaggevers natuurlijk saaie sufkutten. En voelde je jezelf veel te briljant om te gaan zeulen met taaie en allesbehalve sexy artikelen over gezondheidszorg, woningbouw, onderwijs en koopkrachtplaatjes. Gááááp! Wanneer ik je zou willen plagen, hijs ik me in een wit, engelachtig pak, bel ik vanavond laat bij je aan en zeg ik: “Matthijs, vanaf morgen ben je weer de collega van Clairy Polak en Twan Huys. En ga je de onderste steen boven halen in de vastgoedfraude, de onderwijsvernieuwing en het grote graaien in de semi-publieke sector.” Je zou terstond wegzakken in een depressie. Feiten checken, hard nieuws – dat is jouw cup of tea niet. Sterker nog: als gesneefde netmanager van Nederland 3 zette je die dooie dienders van NOVA in 2002 nog even op hun nummer. In Vrij Nederland sprak je van ‘sleetse plekken’; je noemde het programma ‘te vlak, te stijf en saai’. In jouw universum zijn zulke kwalificaties een doodzonde. Met de beroepsmanie van de ware etaleur ben jij van mening dat zelfs een scheefliggende stoeptegel een talkshowhit kan opleveren, mits je de juiste BN’er strikt of een brutale Jakhals de betreffende gemeentebalie laat opjutten.

Kun je begrijpen, Matthijs, dat ik af en toe twijfel of de wereld je überhaupt iets kan schelen? Of het klimaatvraagstuk, het overeind houden van de verzorgingsstaat, de multiculturele samenleving of de afkalvende staat van de democratie je ook maar één seconde uit je slaap houden? Als 49-jarig jochie word jij vooral lyrisch van puntertjes op de grasmat, van legendarische vinylplaatjes, van grijsgedraaide tv-fragmenten, van illustere filmdiva’s. Maar stel, je bent op reis en er breekt, pal naast je gelakte schoenen, een oorlog uit. Dan ren jij – journalist? Laat me niet lachen! – met je creditcard naar de dichtstbijzijnde luchthaven, pakt het vliegtuig naar Nederland, rent de tv-studio in en bestelt Ko Colijn om uit te leggen hoe het nu precies zit. Waarbij je het antwoord het liefst in drie panklare zinnen op je bordje krijgt, want eigenlijk interesseert zo’n oorlog je alleen als motor van bondige meningen en spraakmakende analyses, en wil je meteen door naar de nieuwe, achttienjarige zangeres, die in de coulissen staat te trappelen van ongeduld.


Zit ik er ver naast, Matthijs? Nee, hè? Jouw wereld is geen wereld van conflicten, problemen en weerspannige feiten. Jouw wereld is er een van felbegeerde 06-nummers, waarachter artiesten, showmasters, deskundo’s, columnisten en geinponems schuilgaan die tegen een fijne vergoeding de scherpe kantjes van de wereld bij jou komen afvijlen. Waarna jij, en de kijkers, zelfs na een massaslachting, een financiële catastrofe of een aardbeving, gezellig en met een goed gevoel aan het bier of de wijn kunnen. “Ik heb nou eenmaal talent voor een goed humeur,” zei je in je eenmalige lijfblad Matthijs. Dat klinkt bescheiden, en bijna verontschuldigend, maar o wee als er een gast aan de DWDD-tafel zit die jouw opgeruimde humeur op de proef stelt: dan ga je al snel zitten snuiven, schuiven en interrumperen. Want dat imago van nieuwsgierige Hollandse jongen mag dan van roestvrij staal zijn en als een goed gesneden pak om je ranke schouders zitten, wanneer het cameralampje brandt en de gasten weigeren zich uit te drukken in de gewenste soundbytes, kun jij plotseling veranderen in een heel vervelend en verwend heerschap. Ga jij je gasten zitten opjagen naar de kekke weetjes en snedige volzinnen waarvan jij vermoedt dat de kijkcijfers ervan afhangen. En ben je, desnoods, bereid onwillige gasten ‘live’ eruit te gooien. Zoals dat ooit (bijna) gebeurde met de eigengereide Maarten van Rossem, die zijn hooggeleerde reputatie niet wilde besmeuren met simpele ‘ja’s’ of ‘nee’s’, maar in het superstrakke korset van DWDD van jou de tijd niet kreeg om zijn antwoorden academisch te onderbouwen. Op dat soort momenten vloeien de Propagandist Van Het Leuk en De Dictator Van Het Leuk in jou samen tot een monsterachtige gespreksleider die elke vorm van twijfel, aarzeling, onzekerheid en reflectie de kop indrukt omdat het eigen goede humeur boven alles gaat. Of koester je nog illusies over je eigen beleefdheid nadat Dominique Weesie (GeenStijl) een veer in je achterste stak en nota bene Andre Agassi – een man die trouwens wél aan bezinning heeft gedaan – je tot kalmte maande?


Ach, je zou bijna vergeten dat de VARA tegenover jouw talent voor vederlichte causerietjes oorspronkelijk nog een dam wilde opwerpen in de persoon van die arme Francisco van Jole. Voor de vergeetachtige kijkers onder ons: in den beginne had DWDD een presentatieduo. Wat jij op de ene avond aan vrijblijvende gesprekjes bij elkaar zou harken, zou door ‘zwaargewicht’ Van Jole de volgende avond weer worden weggeblazen met zwaardere stuff. Hoe jammer dat Van Jole met zijn houterige gelijkhebberigheid ook de kijkcijfers wegblies, waarna de VARA het stuurwiel, ingegeven door een straffe politiek van te behalen marktaandelen, in jouw handen gaf. En DWDD de promotionele pretfabriek werd die jou voor ogen stond. Of was je van plan te gaan ontkennen dat jij DWDD hebt omgeturnd tot een persoonlijke ontvangstruimte waarin je gezellige grachtengordelvriendjes structureel voorrang krijgen? En je feitelijk betaald wordt voor het kroeggesprek dat je anders, iets rommeliger wellicht, in je stamcafé had gevoerd? Uit de indrukwekkende lijst van Vrienden van Matthijs wil ik me, bij wijze van goed fatsoen, beperken tot één vriend die ik wegens publicitaire overkill nooit meer in DWDD wens te zien, te weten Frits Barend. Deze man heeft de afgelopen seizoenen werkelijk elke scheet aan jouw tafel mogen uitventen. Je gaat je gang verder maar, maar die hijgerige Frits ontzeg jij vanaf nú de toegang tot DWDD. Ook al introduceert hij nog tientallen bladen en pompt hij nog zo veel tonnen in die marginale tv-zender Het Gesprek – de chronische hielenlikker Barend laat je voortaan maar elders zijn handeltje slijten. En boezemmaatje Felix Rottenberg mag je ook iets vaker thuislaten. Afgesproken?


Het zou, ten slotte, geheel binnen de wetmatigheden van de Nederlandse journalistiek passen als ik je aan het einde van dit epistel voorgoed de grond in schrijf. En zou beweren dat je over je hoogtepunt heen bent, of daar in ieder geval dicht tegenaan zit. Zoiets is mij, ten eerste, te voorspelbaar en te makkelijk, en ten tweede denk ik oprecht dat jij met jouw uitzonderlijke talent voor watervlugge pingponggesprekken nog heel wat glorierijke jaren op de Nederlandse beeldbuis tegemoet gaat. Mijn hoofdvraag daarbij luidt: hoelang bied je nog weerstand aan de ongetwijfeld verlokkelijke aanbiedingen die de commerciëlen jouw kant op gaan sturen? Natuurlijk heeft Jack Spijkerman nuttig pionierswerk verricht wat betreft de gevaren van een dergelijke overstap. Maar verbeeld je niks, Matthijs: er komt een dag dat de Publieke Omroep richting Den Haag weer de schijn moet wekken dat het Ergens Over Gaat, dat hij jouw salaris tegen heug en meug gaat overmaken en jouw gladde bruggetjes van het ene naar het andere onderwerp als vanzelfsprekend gaat beschouwen. Of, erger nog: als symptomatisch voor zijn eigen ziektebeeld. Ik zeg niet wanneer die dag komt, maar in het jachtige tempo van de moderne media zou het eerder kunnen zijn dan je denkt. Wie weet draait je opvolger al warm in een jongerensoos of anonieme bunker ergens in een plattelandsdorpje waar jij nog nooit van hebt gehoord. Of hijgt ze al in je nek en heet ze Claudia de Breij. Bovendien leert een eenvoudig rekensommetje dat je dit jaar vijftig wordt. Dan val je definitief buiten de even belangrijke als koopkrachtige doelgroep van de ‘boodschappers’ (25 tot en met 49 jaar).


En jij weet ook: terug – in salaris, in aanzien – is heel erg lastig. Als je eenmaal de sterrenstatus bereikt hebt, de massa je heeft omarmd en overal waar je komt, applaus klinkt, dan is het bijna ondoenlijk om je uit de successpiraal los te trekken en in een tuinhuis of een hutje op de hei, ik noem maar wat, een boek te gaan schrijven of een jaar lang te mediteren. Erg happig om aan te pappen met je ‘innerlijke ik’ lijk je trouwens sowieso niet. “Mijn diepste wezen ken ik slecht,” bekende je tegen kickbokskampioen Lucia Rijker. “Maar dan denk ik: moeten wij ons diepste wezen wel willen kennen? Misschien schuilt er in mij wel een monster.” Ja, wie weet. En dus lijkt een glanzende vervolgcarrière bij de commerciële tv, vol klatergoud en harde pegels, voor jou de meest logische en wenselijke voortzetting. Hoef je niet in jezelf te graven en blijft je goede humeur intact.

Maar wil je me eerst nog een lol doen, Matthijs? Zwicht niet meteen. Blijf nog even bij de VARA. Blijf nog even die snelle, lekkere DWDD-rondjes draaien in Studio Plantage. Als er namelijk één iemand is die het succes en het failliet van de zieltogende sociaal-democratie verbeeldt, ben jij het wel. Kwam de VARA vroeger in een klamme geur van revolutie, verongelijktheid en rancune op voor de arbeider die ondergewaardeerd, misleid en genegeerd werd, jij laat tijdens die blooperrubriek ‘De Televisie Draait Door’ duidelijker dan wie ook zien dat de gewone sterveling anno 2010 veranderd is in een dankbare kop-van-jut. Met jou als stralend middelpunt is de VARA definitief een omroep van Winnaars geworden, volgevreten Winnaars, die giechelend zitten te wachten tot een drager per ongeluk in een lege doodskist valt of een huisvrouw met obesitas zich verspreekt tijdens een straatinterview. Hahahahahahaha!!! Als ergens de ‘ziel’ van de PvdA is zoekgeraakt, dan is het wel in jou: linkse grootverdiener, die een enthousiaste hekel heeft aan (onaangename) feiten en, als klap op de vuurpijl, zijn humeur opkrikt met tv-fragmenten van gewone mensen op hun meest lullige of ongelukkige moment. Bij jou is de ideologische ontluistering van de PvdA (en, goedbeschouwd, de hele Publieke Omroep) geen ingewikkeld traktaat meer, maar een flitsende rubriek die dagelijks over je beeldscherm rolt. Dank daarvoor. Heel veel dank!


Je trouwe fan, Hans van Willigenburg

Onderwerpen