Spring naar de content

Kinderbrein 2.0

In groep 5 lopen kinderen al met een smartphone, middelbare scholieren checken tijdens de les hun aandelenportefeuille. Ook in het onderwijs zelf rukt ICT op – Maurice de Hond wil zelfs een iPad-school openen. Is dat vooruitgang, en moet het kinderbrein van nu inderdaad anders worden geprikkeld?

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Edwin van Sas

Het gaat opeens hard. Erg hard zelfs.

Op de beurs ‘ICT en Onderwijs’, eind maart in de Utrechtse Jaarbeurs, konden leraren een workshop in het gebruik van de ‘SchooltasApp 1.1’ volgen. Met behulp van deze app kunnen middelbare scholieren hun schoolboeken op een pc of tablet-computer bekijken en digitaal hun aantekeningen maken. De beurs, die nu vijf jaar bestaat, was met meer dan tachtig exposanten en honderd workshops nog nooit zo groot.

Opiniepeiler Maurice de Hond meldde twee weken geleden de ‘Steve Jobs-school’ te willen oprichten, de eerste basisschool waarin het gebruik van de iPad centraal staat. Het centrale idee: alle lesstof is digitaal overal toegankelijk en kinderen kunnen komen en gaan door ruime openingstijden en flexibele lestijden. Oma’s en opa’s, maar ook mama’s en papa’s hoorden het toch wel enigszins verbluft aan. Zo heel lang geleden is het nu ook weer niet dat ze klassikaal en stipt op tijd de woordjes die de juf met krijt op het schoolbord zette in hun papieren schriftjes naschreven.

De opmars van ICT in het onderwijs zet dus gestaag door. Maar komt dat de ontwikkeling van het kind wel altijd ten goede?

Acht vragen en antwoorden over de opmars van ICT in het onderwijs.

Hoe belangrijk is de leeromgeving eigenlijk voor de ontwikkeling van een kind?

Voordat we het belang van ICT in het onderwijs kunnen bepalen, moeten we vaststellen hoe belangrijk het leerproces eigenlijk is. Jelle Jolles is hoogleraar hersenen, gedrag & educatie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam en directeur van het onderzoeksinstituut LEARN! en het Centrum Brein & Leren. In zijn boek Ellis en het verbreinen probeert hij de biologische en neuropsychologische kennis over de werking van onze hersenen te gebruiken om het onderwijs beter in te richten. Jolles geeft het belang van een prikkelende omgeving als volgt weer: “Stel dat Aart in aanleg een IQ tussen 80 en 130 heeft en Bas in aanleg een IQ tussen 100 en 150. Als Aart opgroeit in een stimulerende omgeving vol met boeken, muziek en museumbezoeken, terwijl Bas opgroeit in een gezin vol ruzie en stress, komt Bas uiteindelijk uit op een IQ van 110 en Aart op 125. Hoewel de basisaanleg biologisch van aard is, bepaalt de omgeving dus wat eruit komt.”


Kan deze generatie nog zonder beeld?

De belangrijkste vraag die opborrelt bij het zien van al die ICT in het onderwijs: is het echt nodig? Kunnen deze kinderen die gewend zijn aan bewegend beeld zich niet meer concentreren op een krijtjesbord?

Hans de Winter, al dertig jaar docent op de Comenius basisschool in het Haagse Transvaalkwartier, ziet een duidelijk verschil tussen kinderen van toen en nu. “Je moet ongelooflijk veel moeite doen om kinderen van nu te bereiken. Met name als het gaat om niet-alledaagse dingen, zoals aardrijkskunde of biologie. Als het te technisch of abstract wordt, haken ze af.”

De Winter wijt het aan de heersende beeldcultuur: “Je kijkt naar iets, maar als het je niet bevalt, zap je verder. Alle nieuwe lesmethoden bevatten filmpjes. Dat is aan de ene kant goed, want kinderen leren er makkelijker door, aan de andere kant bevestig je hun gedrag en worden ze er lui van, omdat hun fantasie niet wordt geprikkeld.”

Dat wordt herkend door collegadocenten in het basisonderwijs en op de middelbare school. Marianne Schippers, lerares Duits en Frans op het Christelijk College Nassau-Veluwe (CCNV) in Harderwijk: “Leerlingen worden continu door van alles en nog wat geprikkeld, dat zijn ze ook gewend. Als je zelf een tijdje aan het woord bent, dan moet je ze wel verrekte veel prikkels geven, wil je hun aandacht blijven vasthouden.”

Kinderen zijn dan misschien moeilijker bij de les te houden, maar dit komt volgens Rob Storm, leraar van groep 8 van de Aloysiusschool in Overveen, voor een groot deel door de mate waarin je als docent prikkels in de klas toelaat. “Kinderen waren vroeger net zo snel afgeleid als nu, daarin verschillen ze niet van elkaar. Telefoons mogen bij mij in de klas niet aanstaan. Ik was laatst op een andere basisschool, en daar hadden ze het hele lokaal volgehangen met tekeningen en werkjes. Daar raken kinderen ook door afgeleid.”


Jolles sluit zich in grote lijnen aan bij de woorden van Storm: “Veel scholen hebben zich erbij neergelegd dat scholieren in de les aan het mailen of whatsappen zijn. Ik zeg: haal de bronnen van die afleiding weg. Moeilijk? Ja. Haalbaar? Ook ja.”

Snel afgeleid of niet, kinderen van nu hebben via Youtube wel al meer van de wereld gezien dan volwassenen toen ze jong waren. Waar tv kijken op school vroeger al bijzonder was, kun je ze nu niet meer zomaar voor een tv zetten. De Winter: “In het SchoolTV-weekjournaal is altijd een item dat wat langer is, dan merk je al dat je ze actief bij de les moet houden. Bijvoorbeeld door ze te vragen op iets specifieks te letten.”

Zijn ze onrustig en verwend?

Kinderhersenen zijn in de loop van de tijd niet veranderd. Jolles: “Biologisch gezien is er geen verandering in de opbouw van de hersenen tussen kinderen van nu en die van honderd of vijfhonderd jaar geleden. Wel is de omgeving radicaal anders geworden.” In dat laatste moet ook de verklaring voor de veranderingen bij kinderen worden gezocht. De wereld is sneller, drukker en veeleisender geworden. En dat kun je niet buiten de klas houden.

Directeur Ardy Henneman van de Aloysiusschool, die een overwegend blanke populatie heeft, ziet hoe druk het leven van zijn leerlingen is. “Ze moeten naar muziekles, hockey, voetbal en de theaterschool. Ze moeten op wintersport en gaan in de meivakantie ook nog eens weg. Al die drukte, daar worden ze onrustig van.”

Wilma Moolenbeek, lerares Engels op de Harderwijkse school: “Er is veel onrust, niet alleen op school, maar ook thuis, in de samenleving. Kinderen van nu hebben veel stress, ze moeten zo veel.” Lidy van de Peppel, docent Nederlands, vult aan: “Je ziet ouders ook rennen en vliegen om alles voor elkaar te krijgen, die hebben ook geen rust.” Moolenbeek: “Kinderen worden gemiddeld genomen minder gecorrigeerd. Ze gaan veel vaker over grenzen heen, omdat ze het woord ‘nee’ niet te horen krijgen van hun ouders. Ze hebben ook vaak slaaptekort. Leerlingen uit de onderbouw hebben me weleens gevraagd of ik Pauw & Witteman heb gezien.”


Jolles signaleert die ontwikkeling ook. “Ouders denken dat alles maar leuk moet zijn voor hun kinderen en hebben afgeleerd om sturing te geven en grenzen te stellen. Maar het kinderbrein heeft dat nodig voor zijn ontwikkeling.”

De veranderde maatschappij mist zijn uitwerking dus niet op het gedrag van kinderen. Hun hersenen zijn niet zozeer anders, maar ze hebben wel andere dingen aangeleerd gekregen – of juist niet. Dat maakt ze tot een generatie die het onderwijs op een andere manier consumeert.

Kijken kinderen anders naar hun leraren?

Als de huisarts vroeger zei dat je een griepje had, dan was dat ook zo. Tegenwoordig wordt de autoriteit van de huisarts niet meer bij voorbaat geaccepteerd: informatie is overal beschikbaar en we lezen onszelf wel in en vragen desnoods een second opinion. Dat geldt ook voor de rol van de docent, vertelt Dirk Tuin, docent biologie in Harderwijk: “We hebben geen monopolie meer op kennis. Kinderen leggen mij uit hoe je van een Windows-computer een Apple-computer kunt maken. In de brugklas had ik een leerling die in de les met z’n aandelenportefeuille bezig was. Die heeft straks bij economie minder uitleg nodig, of moet op een andere manier begeleid worden. Je moet ook durven opschuiven van docent naar begeleider van het leerproces.”

Zijn collega Schippers vult aan: “Je moet als docent openstaan voor input van je leerlingen. Je moet op sociaal vlak veel kunnen en niet in de blokkade gaan en zeggen: ‘Jij houdt je mond.’ Dan sla je de plank mis bij deze generatie en raak je ze kwijt.”

Rob Storm ziet dat ook leerlingen op de basisschool anders tegen de ‘meester’ aankijken. “Vroeger was er meer ontzag voor de leerkracht. Dan leken ze wel te luisteren en op te letten, maar ze waren gewoon bang om straf te krijgen. Kinderen zijn veel mondiger geworden, komen voor zichzelf op en accepteren geen ‘omdat ik het zeg’ meer. Dat is niet per se slecht, maar je moet je er wel bewust van zijn.”


Moet leren altijd leuk zijn?

Leren kan in veel gevallen leuker worden met behulp van ICT: vermakelijke filmpjes, leren in de vorm van games. Maar de tijd die daaraan wordt besteed, gaat wel ten koste van het simpelweg maken van sommetjes. Eline Westerhout, docent wiskunde in Harderwijk: “Er wordt tegenwoordig veel minder geoefend. Maar dat blijft wel gewoon nodig. Dus je kunt het wel heel leuk gaan maken, maar je moet kilometers maken om het te laten beklijven. Als je het alleen maar leuk maakt, hebben ze later misschien een positiever beeld over wiskunde, maar beheersen ze de stof minder.”

Collega Van de Peppel vult aan: “Je hebt hier talentvolle leerlingen die op de basisschool al allerlei extra taken kregen om het uitdagend voor ze te houden, maar ze hebben eigenlijk te weinig geoefend op de basis. Het saaie handwerk werd overgeslagen. Ze weten wel hoe ze een moeilijk probleem moeten aanpakken, maar weten bij wijze van spreken niet meer dat één en één twee is. Dat is een verontrustende trend: het mag niet meer saai zijn. Dat wringt momenteel echt.”

Hoogleraar Jolles erkent deze problematiek: “Als je een goede backhand wil kunnen slaan met tennis, moet je oefenen om die beweging tot automatisme te maken. Een racket, een bal en de uitleg hoe je het moet doen, volstaat niet. Het brein heeft oefening nodig om kennis op te kunnen slaan. Natuurlijk moeten we toe naar aantrekkelijker onderwijs voor kinderen. Maar leren is niet altijd leuk. Ik strijd tegen de uitspraak ‘we moeten het hun naar de zin maken’. Want daardoor verlies je uit het oog wat we ze eigenlijk willen leren. Scholieren zitten in een fase waarin wij volwassenen hun dingen moeten overdragen, zo veel mogelijk ervaring moeten geven.”


Zijn lesmethoden doorgeslagen?

In de afgelopen jaren is de balans bij de lesmethoden volgens de docenten doorgeslagen naar de belevingswereld van het kind. Westerhout: “Schoolboeken van nu zitten vol plaatjes, waar er twintig jaar geleden alleen tekst in stond. Dat heeft zeker voordelen, want wiskunde is nu voor een groter deel van de leerlingen toegankelijker dan vroeger. Maar voor de talentvollere kinderen is het een slechte ontwikkeling, want die hebben die tussenstappen niet nodig. De output van de besten is lager geworden, die steken er minder bovenuit”.

Ook Jolles ziet dat er op dat vlak veel is misgegaan: “Mijn stelling is dat op school ‘het verbaal-taalkundig denken/redeneren’ sterk de overhand heeft gekregen. Dat zie je zelfs terugkomen in het zogenaamde ‘realistisch rekenen’, dat sterk van verbale vaardigheden gebruik maakt.”

Met de invoering van het studiehuis en de tweede fase op de middelbare school, eind jaren negentig, werd van jongeren een grote zelfstandigheid verwacht ten aanzien van hun leerproces. Volgens Jolles was dat een grote fout: “Het adagium was dat kinderen op de middelbare school de regisseur van hun eigen leerproces zijn. Maar leren is iets wat je moet leren. Zien wat het belang van de leerstof is, prioriteiten leren stellen. Als ideaal is het prachtig, maar een kind van twaalf is nog volop in ontwikkeling en heeft juist daar de steun, sturing en inspiratie voor nodig.”

Worden inzichten uit hersenonderzoek dan niet gebruikt?

Inmiddels is er een omslag te zien in de manier waarop we naar het leerproces van kinderen en adolescenten kijken. Inzichten uit hersenonderzoek worden daarin steeds meer toegepast. Op het CCNV in Harderwijk wordt nu het zogenoemde Brein Centraal model toegepast, gebaseerd op inzichten over hoe informatie het best wordt verwerkt. Het model is opgebouwd uit zes kernbegrippen die in het onderwijs worden toegepast: emotie, creatie, zintuiglijk rijk, focus, herhalen en voortbouwen.


Schippers: “Leerlingen maakten bijna geen aantekeningen meer. Ze zeiden: ‘Ik maak wel een fotootje met m’n mobiel van het schoolbord, dan heb ik het toch ook?’ Gelukkig komt dat weer een beetje terug, zelf opschrijven blijft toch belangrijk.”

De nieuwe methoden houden ook veel meer rekening met de verschillende leerstijlen die kinderen hebben. Beelddenkers bijvoorbeeld, die vaak extra aandacht nodig hebben of een andere aanpak, worden nu beter bij de les gehouden. Tuin: “Als je afwisselt, met beelden en een muziekje af en toe, hou je de aandacht beter vast. Bepaalde kinderen hou je op die manier binnenboord.” Van de Peppel: “Een jaar of dertig geleden vielen die kinderen al in het basisonderwijs uit en kwamen in het speciaal onderwijs terecht. Nu wordt er gekeken wat er met zo’n kind aan de hand is, en blijken ze vaak voldoende intelligent om havo of vwo te kunnen doen.”

Ook in het basisonderwijs zijn er goede ontwikkelingen te zien. Docenten geven instructies op verschillende niveaus en ICT wordt in veel gevallen nuttig ingezet, vertelt Hans de Winter. Het vak ‘begrijpend lezen’ was op zijn school altijd een groot probleem totdat het aan het nieuws werd gekoppeld. Nu worden er geen saaie teksten uit een boek meer behandeld maar artikelen over actuele onderwerpen die op internet beschikbaar worden gesteld. “De kinderen voelen zich meer betrokken bij de teksten en vinden het ineens leuk.”

Is ICT het onderwijs van de toekomst?

Er valt veel te winnen met een inspirerende leeromgeving. ICT kent vele nuttige toepassingen om het onderwijs aantrekkelijker te maken, maar het is zeker niet altijd de beste oplossing. Kinderen die binnen achter hun laptop wiskundespelletjes spelen missen relevante leerervaringen waarbij ze ook fysiek actief zijn. Jolles: “Ervaring opdoen in het maken van hutten in het bos stimuleert je ruimtelijk inzicht, en dat uit zich in betere prestaties in rekenen en wiskunde.” Jolles pleit er dan ook voor dat een kind zoveel mogelijk delen van zijn hersenen leert te gebruiken, zodat die op een later moment inzetbaar zijn voor andere taken. “Kinderen zitten nu op een stoel en kijken naar een beeldscherm. In de hersenen zijn de gebieden die zich met ruimtelijke en complex visuele informatieverwerking bezighouden minstens drie keer zo groot, maar die worden dan niet gestimuleerd. Scholen benutten vaak maar een deel van de volledige capaciteit van de hersenen.” Als het aan Jolles ligt, blijft ICT dan ook slechts een hulpmiddel: “Het is te hopen dat deze fase van experimenteren met ICT binnenkort is afgelopen”. Voor de sturing en begeleiding van het leerproces blijven inspirerende docenten en ouders onvervangbaar. Bij welke generatie dan ook.

Onderwerpen