Spring naar de content

Wielrensters zijn een gevaar op de weg

Zet mij niet in een auto. Ik ben een gevaar op de weg, voor mezelf en voor anderen. Dat komt door mijn ongeduldige aard. En, sinds ik wielrenster ben, vooral omdat de koers op de snelweg een beetje doorgaat. Ik kan het niet helpen, het is een automatisme geworden. Ik zie het niet alleen bij mezelf: alle wielrenners (m/v) waar ik bij in de auto heb gezeten, hebben er last van.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Marijn de Vries

Schuiven
Wij schuiven namelijk. Dat doen we in het peloton ook: zo gauw er een klein gaatje ontstaat, links of rechts voor ons, dan duiken we erin met onze fiets. Dat moet, als je voorin het peloton wilt blijven rijden. En dat is aan te raden, want voorin is het risico op brokken het kleinst én je kunt je bemoeien met de koers als er aangevallen wordt.

We zijn dus continu gefocust op de bewegingen van onze collega’s. Je moet in die kluwen voortrazende rensters het gat al zien voor het ontstaat – anders heeft een ander haar fiets er al in geduwd. Remmen is af te raden, want dan laat je zelf een gaatje vallen, schuif je langzaam naar achteren en hang je voor je het weet aan de staart van het peloton.

Niet remmen
Zo min mogelijk remmen is een gewoonte geworden, ook op de snelweg. Ik duik in gaten, onbewust ook wel eens aan de rechterkant, waarmee ik de verkeersregels natuurlijk grof overtreed. Daarbij kan het best zijn dat ik dicht langs de bumper van een medeweggebruiker scheer. Niet uit lompigheid of irritatie, maar gewoon omdat ik dat gewend ben en omdat mijn inschatting van ruimte en afstand veel beter is geworden door het wielrennen. Dat andere automobilisten daar wel eens een hartverzakking van krijgen snap ik best, maar ik kan het gewoon niet helpen. Ik doe het niet expres.

Nu is dat schuiven niet het enige probleem, dat begrijpt u inmiddels al. Wij rijden vinnig, dicht op bumpers, graag te hard en doen onderweg tal van andere dingen dan alleen rijden. In het altijd bewegende, onvoorspelbare peloton wordt ons reactievermogen zo uitgedaagd, dat autorijden een extreem saaie bezigheid is geworden. Dus we doen alles wat oom agent verboden heeft: twitteren, whatsappen, bellen. Alles om de tijd te doden, zodat we ons niet nog meer vervelen en nóg gevaarlijker gaan rijden.

Lelijk
Gelukkig voor medeweggebruikers rij ik in een (ik durf het uit schaamte voor het onooglijke, oeroude ding bijna niet op te schrijven) Renault Kangoo. Superhandig voor een wielrenner want er passen rustig zes fietsen in – maar oh zo lelijk. Optrekken doet hij nog wel aardig, maar bij tegenwind komt ‘ie bijna niet boven de 100. Veel te hard rijden zal ik dus nooit doen, eenvoudig omdat ik dat met mijn auto niet kan. En ik ben met dat fijne hoge wagentje goed zichtbaar, dus de schrikfactor als ik ineens opduik en invoeg is hopelijk niet zo hoog.

In het feit dat ik in een Kangoo rij schuilt ook meteen het gevaar. Daar ben ik me terdege van bewust. Renault Kangoo’s worden bevolkt door gezapige bejaarden, die lekker hoog willen zitten en veel uitzicht willen hebben door hun grote voorruit. Niemand verwacht een wegpiraat in zo’n lamme kar. Voor mij is dat dan wel weer handig: omdat ik niet in een snelle bak scheur, zie ik medeweggebruikers vaak minzaam grijnzen bij een van mijn asociale acties. Ach. Een Kangootje met een vrouw erin, zie ik ze denken. Zij kan er ook niks aan doen. Ze moesten eens weten.

————————
Volg HP/De Tijd ook op Twitter!