Spring naar de content

Wielrensters en hun plasplek

Hoewel ik honden haat moet ik toegeven dat wielrensters iets honderigs over zich hebben. Ik in elk geval wel. En ik heb een sterk vermoeden dat ik niet de enige ben.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën:
Geschreven door: Marijn de Vries

Het zit namelijk zo: ik herken elke plek waar ik ooit geplast heb. Ook al ben ik er maanden of zelfs jaren niet geweest. Niet dat ik het ruik. Of misschien ook wel, onbewust. Want ik herken niet alleen de plek, maar herinner me meteen ook de hele trainingsrit. O ja, toen plasten we daar, op die dag dat het zo hard waaide en we anderhalf uur later dan gepland, met de tong op het stuur en het humeur in de schoenen, terug bij het hotel kwamen.

Ik had het afgelopen week weer. Ik reed ergens in een vallei, zeilde een bocht door en herkende plots het zijweggetje waar we vorig jaar, toen we met de ploeg hier aan de Costa Brava op trainingskamp waren, achter een aarden wal waren neergezegen. Het was een frisse dag, lange broekenweer, dus een flink geworstel met kleding. Ik zag het zo weer voor me – terwijl ik een jaar lang niet aan deze plek gedacht had.

Plas-schema
Plassen maakt groepstrainingen overigens best lastig: als we alle individuele plasritmes volgen, stoppen we om de drie kwartier. Dat wordt een chaos. Dus meestal spreken we af dat we na een half uur stoppen voor de kleine blaasjes dan wel de grote drinkers onder ons en daarna om de anderhalf uur of zo. Hoef je niet? Gewoon proberen, want we stoppen over twintig minuten niet nog een keer.

(U weet inmiddels hoe wij wielrensters decent wildplassen, toch? Mits het op z’n minst beenstukkenweer is.)

Net als honden hebben wij het liefst vaste plasplekken. Niet om ons gebied af te bakenen, zoals viervoeters doen, maar gewoon: omdat we altijd na een half uur al moeten plassen. Of na een uur. Dat verschilt per renster, maar iedereen die ik ken heeft wel een vast plasmoment tijdens een training. Dus is het niet meer dan logisch om op je reguliere trainingsrondjes op vaste plekken te stoppen, tenzij je dus op trainingskamp in den vreemde bent. Dan worden er gelegenheidsplasplekken gecreëerd. Als het even kan keren we ook op die gelegenheidsplekken terug, dus deze week heb ik uiteraard geplast achter de aarden wal in die vallei.

(Ik ben waanzinnig nieuwsgierig of mannelijke wielrenners dezelfde voorkeur voor vaste plasplekken hebben. Dus als iemand me daar antwoord op kan geven, dan hou ik me zeer warm aanbevolen.)

De ideale plasplek
Niet elke plek is zomaar geschikt als plasplek, natuurlijk. Een goede plasplek moet over minstens drie eigenschappen beschikken: uit de wind, zo dicht mogelijk bij de weg en een beetje uit het zicht. Dan vat je geen kou, hoef je je fiets niet op sleeptouw de bossen in te nemen en ben je beschermd tegen al te nieuwsgierige blikken.

Het gekke aan de vaste plasplekken die ik heb is: als ik er langs kom, moet ik altijd meteen – zelfs als ik tot die tijd geen aandrang voelde. Typisch gevalletje van een Pavlov-reactie, denk ik. Of hetzelfde geldt voor de gelegenheidsplasplekken heb ik nog niet met zekerheid kunnen vaststellen, want toen ik die plek in de vallei terugzag, moest ik al een tijdje nodig.

Op de Veluwe heb ik een paar van die vaste plasplekken, waar ik altijd moet, ook als ik nog niet moest. Daar zit ik – mits ik in Nederland ben – iedere week dus wel een paar keer. Maar ik ga natuurlijk niet zeggen waar. Ik hou mijn plekken graag privé. Nergens plast het zo lekker als op je eigen wc. En geloof mij: voor plasplekken geldt precies hetzelfde.