Spring naar de content

De laatste uren van David Moyes als trainer van Manchester United

Ze zijn naar mijn huis gekomen.
Meerdere iemanden.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën:
Geschreven door: Frank Heinen

 

Ze hebben hun auto’s aan het begin van de oprijlaan gezet en zijn te voet naar mijn deur gewandeld. Drie mannen in pak. Een van hen, de grootste, draagt een dwerg onder de arm. De dwerg gilt dat ze hem neer moeten zetten, dat hij naar zijn werk moet en dat hij een klacht zal indienen.
Tegen wie is onduidelijk.
De grootste man lijkt het niet te horen. Hij loopt door, met de zelfverzekerde traagheid van iemand die het gewend is dat de mensen op hem moeten wachten. Op zijn hoofd draagt hij een fluwelen hoed, van het soort waar goochelaars konijnen uit halen.
De andere twee mannen zijn blootshoofds, hun schoenen glimmen ook minder dan de schoenen van de grootste man. De kleinste man heeft een regenjas over zijn arm gedrapeerd, terwijl het stralend weer is.
De dwerg draagt sneakers.

Margrieten
Ik weet wie de mannen zijn, al ken ik hun namen niet. Zou het de situatie veranderen als ik hun namen kende? Vermoedelijk niet. Kennis kan vaak alleen tegen je worden gebruikt.
De mannen hebben de voordeur bereikt. Een van hen, niet de grootste met de dwerg en niet de kleinste met z’n regenjas, bukt zich bij de aardewerken bloempot waar mijn vrouw margrieten in kweekt. De middelste man trekt de bloemen een voor een uit de aarde en schikt ze tot een miezerig boeketje in de palm van zijn linkerhand.
De andere twee wachten geduldig tot de middelste man uitgeplukt is.
De dwerg gilt: ‘Ik dien een klacht in!’
De mannen slaan geen acht op het lawaai.
De grootste man leunt voorover en drukt op de deurbel.
Kort zoemen.
Nog eens. En nog eens.
Doe open, zoemt het. Doe toch open. Daarna zwijgt de bel weer, veelbetekenend, als een persistente debater die zijn punt heeft gemaakt.

Ik loop de trap af en ga op de onderste tree zitten. Door het matte voordeurglas zie ik de drie verticale gedaanten en de ene horizontale.
De mannen spreken op opgewekte toon met elkaar. De dwerg gilt niet langer.
Het klinkt niet alsof ze aanstalten maken, tot wat dan ook. Misschien weet ik niet hoe dat klinkt, aanstalten. Niet van dit soort mannen.
Ik overweeg mijn kansen bij de achterdeur, maar weet vrij zeker dat ze daar ook staan. Uitgerekend nu, denk ik. Uitgerekend op de dag dat ik ontslagen zal worden, staan de mannen met de dwerg bij me voor de deur. Ik geloof niet in toeval, maar wel in het noodlot, wat min of meer op hetzelfde neerkomt: drie mannen aan je deur.

“Ze”
Ik vraag me af of ik altijd een slechte trainer ben geweest, zonder dat iemand het door had. Een vorm van massahypnose, tot een onzichtbare goeroe aan het begin van dit seizoen in zijn vingers knipte.
Misschien zijn die resultaten er nooit geweest, ben ik nooit geweest wie ik dacht te zijn en is alles een reusachtige practical joke, alleen maar bedoeld om mij in de war te brengen.
Om eerlijk te zijn heb ik regelmatig getwijfeld aan mijn eigen kunde. Anderen bliezen die twijfels dan weer uit mijn hoofd. Dan ging het weer, dan geloofde ik weer even in het ongelofelijke. Dat ik geschikt was voor wat ik deed.
Ergens wist ik dat ze eens zouden komen. Dat ze me zouden vinden en me tot de orde zouden roepen, zouden zeggen: ‘Dit kan zo niet langer.’ Ik wist het, maar wanneer je nooit een gedachte wijdt aan dat wat je weet, vergeet je vroeg of laat dat je het ooit geweten hebt.
Geklapper van de brievenbus. De dwerg kreunt zachtjes.
‘Wij zijn het.’
Je weet pas hoe ‘ze’ eruit zien als ze voor je deur staan. Ze zien er altijd anders uit dan je verwachtte.
In de verte klinkt het geluid van een vuilniswagen die traag de straat in rijdt.

Onderwerpen