Spring naar de content
bron: ANP/Remko de Waal

De term ‘laagopgeleid’ schrappen lost het echte probleem niet op

Columniste Marianne Zwagerman kreeg deze week veel bijval voor haar pleidooi om mensen niet langer lager opgeleid te noemen. 

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Tim Jansen

Volgens haar moeten we spreken over praktisch en theoretisch geschoolden. Zwagerman denkt dat men in Nederland, wat zij het ‘overgereguleerde rubberentegelparadijs’ noemt, ten onrechte redeneert dat de echte kennis op kantoor zit en niet bij handige mensen.

Het is enigszins ironisch om met zo’n visie op Nederland een taalwijziging te willen afdwingen, omdat een term beledigend zou zijn. Toch is het een sympathiek voorstel, maar wel een die het echte probleem niet oplost. Arbeid met de handen, hoe nuttig en knap ook, levert financieel vaak minder op dan werken met de hersenen.

De tekst loopt hieronder door. 

Lager opgeleid klinkt hard, maar is taalkundig ook een rariteit. Sinds het Lager Beroepsonderwijs (LBO) een kwart eeuw geleden is opgegaan in het mbo (Middelbaar Beroepsonderwijs) levert het Nederlandse onderwijssysteem geen ‘laagopgeleiden’ meer af, maar toch worden mbo’ers vaak nog zo genoemd.

Persoonlijke ervaring

De ongemakkelijkheid van de dichotomie die Zwagerman hekelt is persoonlijk voelbaar. Binnen de groep vrienden waarmee ik opgroeide ben ik de enige theoretisch geschoolde. Het leverde door de jaren, naast een verbod op moeilijke woorden als dichotomie (‘Lul eens normaal Nederlands’), bijnamen op als ‘buurtprofessor’, ‘boekenwurm’ en ‘de wandelende Wikipedia’.

Bijnamen die liefdevol waren bedoeld, maar waar ik vooral tijdens mijn school- en studietijd een diepe schaamte bij voelde. Mijn vrienden kunnen nuttige dingen als zeepkisten bouwen, vloeren leggen, eigen vuurwerk fabriceren en auto’s repareren.

laagopgeleid
Beeld:

Zelf kon en kan ik geen spijker recht in de muur rammen. Een mannelijk gebrek, dat regelmatig door mijn vrienden werd benadrukt. Niet alleen met grappen, maar ook in daden als ik weer eens radeloos naast mijn gammele Seatje stond. Toch wisten mijn vrienden zeker dat mijn gelees een hoger salaris, misschien zelfs een miljonairsschap, zou opleveren. Zelf had ik anders dan, manager worden ofzo, geen idee hoe je met theoretische kennis geld kon verdienen.

Nu is het journalistenbestaan niet de kortste weg naar het miljonairschap, verre van zelfs, maar mijn vrienden hadden het uiteraard bij het rechte eind. Hoewel mijn vrienden allemaal goed terecht zijn gekomen, levert dat geschrijf financieel meer op. Vergeleken met vrienden uit de studietijd verdien ik vaak wat minder.

Zijn de talenten van hogeropgeleiden vrienden unieker?

Heeft het werk van de laatste groep meer toegevoegde maatschappelijke waarde dan van mijn jeugdvrienden? Soms misschien, in het geval van artsen, maar vaak ook niet. Zijn de talenten van hogeropgeleiden vrienden unieker? Niet per se. Is hun hogere salaris daarmee onterecht? Misschien wel. Draait het dan allemaal om salaris? Het wenselijke antwoord is nee, maar de realiteit is dat salaris een belangrijke graadmeter van waardering.

En dat maakt de discussie over ‘praktisch’ en ‘theoretisch’ lastig. Zwagerman is niet de eerste die voorstelt om de termen te hanteren. Anderhalf jaar geleden deed het Rotterdamse gemeenteraadslid Setkin Sies (ChristenUnie-SGP) eenzelfde oproep. “We moeten de talenten van ieder individu waarderen. Je bent niet hoger of belangrijker omdat je toevallig net iets meer hebt geleerde,” aldus Sies.

Waardering

Met die waardering voor elkaars talenten zit het vaak snor. Praktische beroepen als politieagent, verzorgende, stratenmaker, lasser en timmerman worden gerespecteerd, omdat iedereen snapt dat we niet zonder hun inspanningen kunnen. Anderzijds wordt er met vaak met minachting gesproken over managers, ambtenaren, consultants en innovatiestrategen. Goedbetaalde types die de samenleving kan missen. Zelf steekt Zwagerman de draak met studenten Vrijetijdsmanagement die volgens haar per definitie niets kunnen.

Op de Nederlandse arbeidsmarkt is al gedurende tijd een enorm tekort aan handige mensen en een overschot aan types met twee linkerhanden. Je zou dus verwachten dat de salarissen voor praktisch getalenteerden omhoogschieten, maar dat valt tegen.

Daar gaat het herlabelen niets aan helpen. De discussie doet denken aan de moeilijke omgang met het woord buitenlanders. Dat werd wegens de negatieve connotatie vervangen door allochtoon en later door mensen met een migratie-achtergrond. De naam wijzigt, maar de negatieve connotatie die sommigen hebben blijft. Wie een laagopgeleide nu associeert met dom, rokend, Schultenbräu drinkend, asociaal en niet met getalenteerd, vaardig en nuttig zal dat blijven doen als deze ‘praktisch opgeleid’ heet. Willen we als maatschappij dat de praktisch opgeleiden hoger in aanzien staan, dan zit er maar een ding op.

We moeten de portemonnee trekken.