Spring naar de content
bron: ANP/Bas Czerwinski

Parijs-Roubaix: het leven, tot de dood

De dag was al bijna voorbij toen het bericht kwam. Het was een heerlijke dag geweest met Parijs-Roubaix, een dag vol leven, de lente en zo. Een lome, trage zondag. Zelfs de zon oogde langzaam. “Kom spelen,” straalde die, “kom onder me zitten, dan bezorg ik je een rooie kop en een zweetvijver in je navel.”
Aanlokkelijk maar nee, er moest gewerkt worden.
Het was een heerlijke dag, tot-ie voorgoed bedorven werd.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën:
Geschreven door: Frank Heinen

Binnen, veilig achter de rolgordijnen, hing ik op de bank, Wuyts en Vannieuwkerke op de speakers, als de Kendrick Lamar en Anderson Paak van de drek.

Parijs-Roubaix
Beeld: ANP/Bas Czerwinski

“We gaan nu van knuffelrock naar heavy metal.” Dat ging over Noord-Franse kasseien, over Parijs-Roubaix, de mooiste koers van het jaar. Op de kasseien vernauwt het bestaan zich tot het achterwiel van degene voor je.

Op de tweede zondag van april lijkt het altijd of de tijd sinds Albert Champion – een van de eerste winnaars, die na zijn exploten op de fiets naar Amerika trok, een fortuin verdiende in de auto-industrie en uiteindelijk doodgeslagen werd door een bokser, tevens de minnaar van zijn vrouw – er niet erg veel vaart achter heeft gezet. Tussen Parijs en Roubaix is het altijd eind negentiende eeuw.

Bij de mesthoop links

De keien lagen er vettig bij, vanwege de regen van de nacht ervoor.

“Belabberd en belebberd,” mompelde Wuyts, die er tijdens een gemiddelde commentaardienst minstens vijf nieuwe woorden of uitdrukkingen introduceert. Wuyts, die na een halfuur wapenstilstand in een peloton dat stapvoets tussen Franse akkers door boemelt, opeens iets kan zeggen als: “De grotsen, zie ze peulen. Zie. Ze. Peulen. Met op kop Burghardt, de forstate janpiemelaar uit het brukke deel van ons continent.”

Belebberd. Je hoort het één keer en je vraagt je af hoe je ooit zonder hebt gekund. Een woord als een te lang gebruikt vaatdoekje. Te lang gekookte spinazie is belebberd, en bananenhapjes voor baby’s, maar mijn financiële administratie (die schoenendoos vol bonnetjes van de Thai, met koffiekringen en curryvlekken) ook. Mensen kunnen trouwens ook belebberd zijn (Rob Geus).

Parijs-Roubaix
Beeld: ANP/Bas Czerwinski

En voort ging het, de zon buiten en de koers binnen. Van strook naar strook, van ellende naar miserie. Linksboven telde een tellertje af hoe veel kilometer het nog was tot de finish. 140. 139. 138,2.
Nadat we een tijdje zwijgend hadden gekeken naar een Spaanse renner die na een val in de berm door ploeggenoten ledemaat voor ledemaat weer in elkaar werd gezet terwijl een koe een sjekkie draaide, zei Karl Vannieuwkerke onaangedaan: “Ook dat is Parijs-Roubaix.”

Vallen, zo is de algemene opinie, hoort erbij.
Wuyts: “En er gebeuren nog duizend dingen die we niet zien.”
Vannieuwkerke: “Het verhaal wordt vaak pas achteraf geschreven.”

Er werd gekoerst. Er werd gevallen. Nog vóór het Bos van Wallers had de helft van het peloton al eens door de pratsj gerold. Matteo Trentin lag in de berm amechtig te ademen. Drinkbussen vlogen uit hun houders. En door ging het. Er schoof een renner door het beeld met dikke klonten modder op zijn rug. Er werd in drooggevallen sloten getuimeld, over kasseien gegleden en in putten verdwenen. In een strook tussen niets en nergens lag een slanke jongen in een blauw shirt, een ploeggenoot van Van Aert. Hij lag languit. De benen verstrengeld in zijn fiets, rechterarm uitgestrekt op het gruis.

En door weer, de menigte tegemoet, racen tegen de vettigheid, de rotzooi en tegen het tellertje linksboven.
133. 131,7. 129.

Aan de horizon verscheen een stalen schaduw, de mijnschacht van de mijnen van Arenberg.
“Ik vrees dat dit fout loopt,” zei Wuyts. En daar ging het, ogen dicht, helm vooruit en ieder voor zich en Frank Vandenbroucke voor allen.

En Michel Wuyts zei wat we allemaal al vermoedden: “Er zijn er nu die letterlijk recht door hun broek plassen.”
En door ging het, en door, en door. Het was hotsen, het was botsen, het was bonken, flonken, janken, zbranken, soleren en foteren. Het was hels – daar was het dan ook de Hel voor. En ook in het Vagevuur is er iemand nodig die ons af en toe een actuele stand van zaken doorbelt. Kom er maar in Renaat-op-de-motor.

“Renaat? Doe maar.”
“Renaat?”
“Renaat heeft nieuws.”
Geluid van een motor, en dronken Vlamingen langs de kant van de weg.
“Renaat?”
“Alleen maar even om te zeggen dat kggghhhhhh…. De Clercq, Theunissen, Ganna kggghhhhhh en dan bij de mesthoop linksaf.”

Parijs-Roubaix
Michael Goolaerts in actie tijdens de beklimming van de Muur-Kapelmuur tijdens de wielerklassieker de Ronde van Vlaanderen.

Onzichtbaar in de berm

Lang leek Parijs-Roubaix 2018 hard op weg mijn favoriete Parijs-Roubaix ooit te worden, zoals dat vorig jaar Parijs-Roubaix 2017 was en het jaar daarvoor, nou ja, enzovoort dus. Parijs-Roubaix stelt nimmer teleur. Als koers het leven is – er zijn mensen die dat beweren – dan is Parijs-Roubaix het leven waar iemand alle saaie tussenstukken uit heeft geknipt.

En Sagan reed weg en Terpstra ging en er werd gevallen en geleden en gelost en gefrunt en gekluut en de zon scheen en de vettigheid verdween en Wallays was een oude wokpan en Dillier was van ijzer en Sagan van gewapend beton en de wielerbaan van hout en de trofee van kassei en de winnaarsinterviews van helium. De zondag leek van goud en het leven vurrukkulluk. En door.

Tot het bericht kwam, het bericht over die jongen. Die jongen in het blauw.
Wie?

De slanke jongen in het blauw, op de kant. Die daar zo lag, met die arm zo vreemd, duizend dingen geleden. De eerste woorden streken als kraaien neer op het middenterrein. Hartstilstand. Reanimatie. Ziekenhuis. 23 jaar.

Veel later die lome dag, de zon was al onder, volgde het bericht dat Michael Goolaerts in een ziekenhuis in Lille overleden was.
Sommige berichten zijn zo groot dat het nergens in past. Sport mag soms op het leven lijken, voor de dood heeft niemand een plekje vrijgehouden. Die is niet uitgenodigd, maar sluipt mee, onzichtbaar in de berm.

Hoezeer we dat ook elke dag weer trachten te ontkennen: hij is er, altijd, overal.