Spring naar de content
bron: ANP

Kerstavond 2018: hoe ik een deugmens werd

In Alkmaar gingen vrijwilligers elkaar de vorige week te lijf tijdens een kerstdiner voor minder bedeelden. ‘Gutmenschen’ van twee stichtingen – Prakkie072 en Samen Staan We Sterk Alkmaar, ik verzin het niet – raakten slaags. De verwensingen – ‘kutwijf’, ‘kuthoer’ – vlogen over de kerstdis, waarbij ook kleine kinderen aanzaten. Twee vrouwen mepten elkaar zelfs in het gezicht.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Jan Smit

Deugmens zijn valt niet mee dezer dagen. Wie er over begint oogst meewarige blikken en loopt gevaar dat hij wordt weggehoond of digitaal gelyncht. Dat is niet nieuw. Goed doen was altijd al kwestieus. Klassieke filosofen als Aristoteles, Socrates en Plato peinsden zich suf om het onder woorden te brengen. Voor wie daar anno 2018 uit wil putten is een reisje in een tijdmachine aan te raden. Volgens Aristoteles, de aartsvader van de deugdethiek – zijn tiendelige Ethica Nicomachea geldt als de Bijbel van deze theorie -, was iemand die goed voor zijn slaven zorgde een goed mens.

            Deugmens zijn valt niet mee dezer dagen. Wie er over begint oogst meewarige blikken en loopt gevaar dat hij digitaal wordt gelyncht

Ook veel schrijvers zochten het antwoord. Onder hen David Foster Wallace, de in 2008 op 46-jarige leeftijd overleden Amerikaanse romancier, tobber en hippie-anarchist – een soort kruising tussen Kurt Cobain en Jeff (‘The Dude’) Lebowski, hoofdpersoon uit The Big Lebowski. In Consider the Lobster and Other, een essaybundel uit 2005: “Am I a good person? Deep down, do I even really want to be a good person, or do I only want to seem like a good person so that people (including myself) will approve of me? Is there a difference? How do I ever actually know whether I’m bullshitting myself, morally speaking?” Wallace kwam er niet uit: hij pleegde zelfmoord.

Tafelheer

Deug ík? Mwah. Ik kan behoorlijk sikkeneurig zijn, ik drink te veel – zegt de aanstaande – en empathie is not my middle name. Maar daaraan valt te werken, opperde diezelfde aanstaande een paar weken geleden. Wat als ik nu eens op kerstavond als tafelheer zou aanschuiven bij een kerstdiner voor eenzame ouderen? Hoe berekenend: de aanstaande werkt bij de ggz-instelling die de bijeenkomst organiseerde.

Geen alcohol, een lange zit, een vlaflip toe: ik kreeg niet direct een natte neus. Maar de aanstaande klonk nogal dwingend. En ze is kostwinner. Vooruit dan maar.

Tafelheer bij een kerstdiner voor eenzame ouderen. Geen alcohol, een lange zit, een vlaflip toe: ik kreeg niet direct een natte neus

Ik stond op de wachtlijst, vertelde ze een paar dagen later. “Jammer, joh,” veinsde ik – tevergeefs, na dertig jaar onder een dak kent ze haar Pappenheimers.

Maar afgelopen woensdag was er alsnog ‘goed’ nieuws: ik mocht toch mee. Joechei! Kennelijk had het nieuws over de mattende volontairs in Alkmaar zijn werk gedaan.

Een pré: de locatie was een bijzondere, het stadion van PEC Zwolle. Daar, in de VIP-room, een hink-stap-sprong verwijderd van de bestuurskamer, waar trainer John van ’t Schip vorige week tijdens een ‘goed gesprek in een negatieve context’  zijn congé kreeg – de 5-0 nederlaag in de bekerwedstrijd tegen AZ was de druppel na een desastreus voetbaljaar –, ging het allemaal gebeuren.

Kapitein Haddock

De VIP-room was omgetoverd tot een sterrenrestaurant. Zo’n kleine veertig vrijwilligers gaven acte de présence. Die begonnen de avond met een kennismakingsrondje – naam en, in een steekwoord, wat ons hierheen bracht. “Bijzonder,” stamelde ik. Dat bleek niet goed. Verbinden: dáár ging het om.

Tafel acht was mijn domein. Al om kwart over vier arriveerde de eerste gast – ‘welkom vanaf vijf uur’ stond op de uitnodiging: Lieuwe, een olijke, gezette man met baard, een soort kapitein Haddock op leeftijd, maar dan zonder pet, die op zijn stoel neerzeeg en daar, met de armen over elkaar strak voor zich uit starend, ging zitten wachten op de dingen die komen zouden.

We maakten een praatje. Kwam Lieuwe van ver? Nee, hij woonde pal naast het stadion. Had hij een vrouw? Nou, hij was ‘wel eens met zo’n project bezig geweest’, zo rond zijn dertigste, maar had ‘die studie nooit afgemaakt’.

Lieuwe, een man van veel ambachten en nog meer ongelukken, was halverwege de rit de weg kwijtgeraakt.  Zijn favoriete leesvoer: Kramers woordenboek.

Lieuwe bleek een man van veel ambachten en nog meer ongelukken. Hij was opgeleid als fysiotherapeut, gaan werken als graficus (“Letters, daar was ik goed in, cijfers, dat was niet mijn ding.”), had een jaartje door de Verenigde Staten gezworven en was vervolgens de weg kwijtgeraakt. Zijn favoriete leesvoer: Kramers Woordenboek.

Toen ik hem vertelde van mijn achtergrond in de financiële journalistiek was hij helemaal niet meer te stoppen. “Witteveen, ja Witteveen. En Zijlstra, Zijlstra natuurlijk.” Tussen de gangen door lepelde hij, zodra er een stilte viel, staccato alle namen op van (vermeende) bankiers en andere Nederlanders die bij hem naar boven borrelden.

Daar arriveerden ook de andere tafelgenoten. Mensen van diverse pluimage. Onder hen Mieke en Barry, een man van weinig woorden, gekleed in een hoody.

Ik tegen Barry: “Ben je hier wel eens eerder geweest?”

Barry: “Ja.”

“Houd je van voetbal?”

“Ja.”

Voetbal jezelf ook?

“Nee.”

Mijn God! Een goed mens zijn: dat viel om den drommel nog niet mee.

Neef van Hendrik Jan Korterink

Maar hé, wat hoorde ik daar rechts van mij: een geanimeerd gesprek. Iemand die vragen stelde. Martin, een vrolijke blogger van vijftiger met krullen, een ronde bril en de naam van zijn blog pontificaal (www.martinoverbeek.com) op zijn sweater.

Martin bleek een neef van misdaadjournalist Hendrik Jan Korterink, zijn inspiratiebron. Een aardige vent, die Martin. We hadden een goed gesprek. Al leek niet iedereen aan tafel dat te appreciëren. Een man aan de overkant verhuisde al na vijf minuten naar de ‘prikkelarme’ tafel: het geluid van ‘al die schreeuwende mensen’ en het achtergrondkoortje werd hem teveel.

De tafel kwam los. Zelfs Leo, zoon van een hoogleraar, zo te zien en horen behept met een aan autisme verwante stoornis, praatte honderduit. Slechts een keer antwoordde hij niet, bij het opdienen van het hoofdgerecht: “Nú moet je even je mond houden, ik moet me concentreren op mijn hoofdgerecht.”

Leo: “Nú moet je even je mond houden, ik moet me concentreren op mijn hoofdgerecht.”

Er werd gelachen, gezongen en geluisterd. Soms tegelijk.

Het koor, vol pathos: “Daar hoorden zij engelen zingen.”

Een gezette man in een rolstoel aan tafel zes: “Ajax! Ajax!”

De aanstaande, ook moderator, aan een tafel verderop, knipoogde. Ze zag dat het goed was.