Spring naar de content
bron: ANP

Robert Gesink en het geluk dat zich één bochtje verderop bevindt

Een tijdje geleden zat ik in een café met iemand ‘uit het wielrennen’. Na een paar prijzige pilsjes kwam het gesprek op Robert Gesink, de man die zijn ogen altijd samenknijpt alsof hij wind tegen heeft. Ik begon over de belofte die Robert Gesink ooit inhield, over dat ik zo vaak had gehoord dat hij ooit een van de beste renners ter wereld zou zijn dat ik zijn naam intussen associeerde met mijn eigen ongeduld.
Daarna voegde ik er aan toe dat hij ‘natuurlijk ook wel wat pech had gehad’.
De iemand uit het wielrennen knikte en zei: “Echt in de verkeerde tijd prof geworden, Robert.”

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Frank Heinen

Want de tijd dat de belofte van Robert Gesink boven het peloton hing, toen die belofte nog een hoopvol zoemen was en geen ergerlijk brommen, was de tijd dat je met een dubbele espresso als oppepper alléén geen Tours kon winnen. Vermoedelijk is die tijd nooit helemaal aangebroken.

Dit is niet goed, Addy
Gisteren, in een bocht ergens tussen Bastenaken en Luik, viel Robert Gesink. Het was koud en nat en glad en de hemel leunde zwaar op de Ardennen. Als je er met mooi weer bent, vraag je je wel eens af waarom het zo groen is daar. Nou, daarom dus.

Tegen de tijd dat de ploegleiderswagen er eindelijk was, stond Robert Gesink alweer. Nu ja, ‘staan’… Hij stond uit het lood, een scheef gewaaide eik die nog één storm nodig heeft om definitief tegen de vlakte te gaan. Met zijn linkerhand hield hij zijn rechterelleboog vast. Wielergebarentaal voor ‘foute boel’.

De volgwagens waren verdwenen, de bezemwagen ook, de weinige fans maakten aanstalten te vertrekken. Je kunt niet achteromkijken als je in koers zit.
Zijn fiets lag naast zich. Een fiets heeft geen gezichtsuitdrukking. Gelukkig maar. Anders zou de fiets van Gesink kijken zoals een hond kijkt wanneer hij net een bankstel heeft verruïneerd. Zou hij weer opstappen? Renners die nog kunnen staan, stappen bijna altijd weer op, al is het maar om het afstappen zelf te regisseren. Wout Poels was na een val in de Tour ooit nog slechts een zakje verbrijzelde botten en geperforeerde organen. Hij werd in een ambulance geladen, klom eruit en reed nog tien kilometer door.
Poels had destijds nog maar weinig ellende meegemaakt. Misschien kon hij de verschillende soorten pijn nog niet onderscheiden, zag hij nog geen verschil tussen de pijn die je vertelt dat je goed bezig bent en de pijn die je vraagt te stoppen. Voor een coureur is pijn er altijd. Grind in een schaafwond doet pijn. Een col beklimmen doet pijn. Winnen doet pijn.
Robert Gesink valt vaak. Hij is een pijndeskundige. Hij onderscheidt pijnen van elkaar zoals ornithologen vogels. Deze pijn was pijn om gehoor aan te geven. De paar stappen die hem scheidden van de geopende bek van de ambulance, kon hij niet zetten. Hij legde zijn arm om de nek van Addy Engels en toen ging het nog steeds niet.
“Dit is niet goed, Addy,” zei hij zachtjes.
Engels’ stem trilde toen hij er later over vertelde.
In het ziekenhuis in Malmedy scanden ze zijn lijf. Sleutelbeen gebroken, bekken gebroken. Als de zorg een koffiebarretje was, had Robert Gesink al drie stempelkaarten voor gratis operaties volgevallen. Au revoir en à la prochaine fois, monsieur.

Abboneer op een lidmaadschap

Flinke korting op een digitaal jaarabonnement

Sluit nu voordelig een abonnement af en maak kennis met de journalistieke kracht van HP/De Tijd. (Op elk moment opzegbaar.)

Word abonnee

De laatste jaren is Robert Gesink altijd herstellende. Meestal is hij bijna weer op zijn oude niveau, en klaar om de belofte, waarvan verteld wordt dat hij nog altijd in hem woont, als een vale dertiger in een studentenhuis, in te lossen als hij wéér valt. En altijd als Robert Gesink valt, doet hij dat op zo’n manier dat er iets in zijn lichaam ‘krak’ zegt. Niet zelden is dat een vitaal bot en moet Robert Gesink maanden wachten tot dat bot weer geheeld is.
Ik heb al vaker geschreven over Gesink, over hoop, over vallen en opstaan en alles daartussenin. Bijna altijd was de toon in die columns dezelfde: bewondering vermengd met milde verbazing, aangevuld met een snufje irritatie die voortkwam uit het gevoel dat Robert Gesinks kolossale pech mij een in het vooruitzicht gesteld pleziertje ontnam. Gisteren, direct na het nieuws over de val en over de breuken, was dat gevoel er weer. Even.
Alsof het niet alleen om hem ging. Alsof mij óók wat werd aangedaan.
Journaliste Marijn de Vries schreef op Twitter dat ze buikpijn kreeg van de val. Iemand anders vroeg zich af wanneer het genoeg was geweest en Gesink zou stoppen, om zichzelf en ons voor verdere teleurstellingen te behoeden.

Pech aan je wiel
Robert Gesink zal niet stoppen. Nog niet. Hij zal revalideren en weer gaan trainen en nieuwe doelen stellen. Ook met tegenwind bereik je uiteindelijk de streep en elke ongeluksdag brengt het geluk een dag dichterbij. Je kunt van alles terugkomen, behalve van opgeven. Pech is een tegenstander die in duizend gedaanten een heel leven aan je wiel kan zitten, tot die keer dat hij plots een zwak moment heeft en je hem los rijdt. Sommige tegenstanders zijn hardnekkiger dan andere, maar elke tegenstander is te kloppen.
In hetzelfde hoekje als waarin het ongeluk zich bevindt, zit ook het grote geluk. Het kan om elke bocht liggen. Om er kans op te houden, moet je geduld hebben, hoopvol wezen en bochten blijven maken.