Spring naar de content

Integratie

Soms staat iemand zo te hannesen met zijn ‘lahmacun’, dat bakker Anadolu het voordoet, als een vader die zijn kind een boterham leert vasthouden.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Jan Kuitenbrouwer

In de winkelstraat waar wij veel boodschappen doen, zijn het afgelopen jaar twee Turkse winkels geopend, een supermarktje en een bakkerij-annex-snackshop. De straat doorklieft een oude arbeiderswijk maar verbindt twee duurdere buurten. Er is een Jamin, een Music Store en een Etos, maar ook een verfijnde delicatessen- annex-wijnhandel, een ouderwetse eerste-kwaliteit groentezaak en een winkel voor de betere wandelstokken en jachtstoeltjes. De tabakswinkel heeft een enorme collectie tijdschriften en wenskaarten, maar ook een humidor voor dure sigaren. Immigranten zie je er zelden. Voor de Turken kwamen, waren er ook geen andere ‘etnische’ zaken in de straat, en hun entree ging dan ook niet onopgemerkt voorbij. Je zag de vaste winkelaars als het ware aan ze snuffelen, de pas vertragen, naar binnen gluren en, ook een belangrijk onderdeel van het verkenningswerk, de komende en gaande klanten monsteren. Elke Nederlander die heelhuids met volle tas naar buiten kwam, was toch weer een teken dat het waarschijnlijk inderdaad gewoon een winkel was. Sterker, dat er iets te halen viel.

Dat is ook zo. Neem alleen al de simit, een wit, cirkelvormig wit broodje bestrooid met sesamzaad, een voortreffelijk maagvullertje voor tussendoor, tijdens een wandeling bijvoorbeeld. Of de börek, een soort brood van bladerdeeg (of is het bladerdeeg van brood?) gevuld met kaas, spinazie, gekruid vlees of een combinatie daarvan. Heerlijk. Of de lahmacun, een pittige, dunne pizza die je oprolt en uit de hand eet. Ook doet Anadolu aan döner kebab, een soort Turkse shoarma.

Abboneer op een lidmaadschap

Flinke korting op een digitaal jaarabonnement

Sluit nu voordelig een abonnement af en maak kennis met de journalistieke kracht van HP/De Tijd. (Op elk moment opzegbaar.)

Word abonnee

En alles zeer schappelijk van prijs. Anadolu’s baguette is uitstekend en minstens tien eurocent goedkoper dan elders, en ook de pide, de bekende dikke ronde schijf, is heel wat goedkoper dan Nederlands wittebrood.

Het zijn vooral de warme snacks, en dan vooral hun geur die zich door de altijd geopende deur over het trottoir verspreidt, die autochtonen bij Anadolu naar binnen lokken.

De mannen van Anadolu spreken slecht Nederlands, maar zijn wel erg vriendelijk en behulpzaam, soms zodanig dat ze doen denken aan getrainde hostesses in winkelcentra die je iets nieuws willen laten proeven. Aan de wand hangen grote afbeeldingen van de diverse producten, met de naam en de prijs erbij. In een Turkse buurt zul je die platen niet aantreffen in een bakkerswinkel (Nederlandse bakkers hangen ook geen foto’s van een halfje wit aan de muur), maar in deze blanke winkelstraat zijn ze duidelijk gericht op het verlagen van de transculturele drempel. Waarschijnlijk is dat ook de reden dat het prototypische Hollandse broodmodel, de witte knip, eveneens voorradig is, zij het in een soort wulpse, hoogglanzende gedaante die afsteekt bij het origineel als een buikdanseres bij een Hollandse boerendochter.

Kosmopolitische daredevil die ik ben, stapte ik de eerste dag direct naar binnen en bestelde een döner. Een Nederlandse man, een jonge huisvader zo te zien, zag mij staan en kwam ook naar binnen. De namen hardop uitspreken vond hij nog wat link, hij beperkte zich tot aanwijzen. Pí-de, zei de bakker behulpzaam, lah-má-cun. Zo kwam de loop erin, de afgelopen maanden, en inmiddels is het soms dermate druk dat je buiten staat te wachten.

Een monteur van een onderhoudsdienst zet zijn busje dubbel met knipperlichten, loopt naar binnen, geeft in het Turks een gedetailleerde bestelling door (waarbij verschillende keren het woord ‘apart’ valt, met de klemtoon op de eerste a), springt terug z’n bus in en gaat op zoek naar een parkeerplaats. De Nederlandse klanten kijken jaloers toe. Zo Turkse-lekkernij-geletterd zouden zij ook wel willen zijn.

Er komen ook meer geassimileerde Turken, twintigers, in pak en overjas. Doet zich dan een communicatieprobleem met een Nederlandse klant voor, dan wenkt bakker Anadolu zo eentje naderbij en benoemt hem ter plekke tot tolk, zodat hij weer even verder kan met z’n werk.

Soms staat een Nederlander zo te hannesen met zijn opgerolde lahmacun, dat hij over de toonbank reikt en het voordoet, als een vader die zijn kind een boterham leert vasthouden. Alleen als het heel druk is, wil Anadolu’s hartelijkheid hem weleens in de steek laten, vooral als er dan iemand komt die nog helemaal van niets weet. Ik probeer me soms de omgekeerde situatie voor te stellen. Een Turk in een Nederlandse bakkerswinkel die naar een brood wijst en ‘koek’ zegt. Of om een gesneden saucijzenbroodje vraagt. Ooit, toen we ze nog niet weggesegregeerd hadden, deden zulke momenten zich voor.

Ik schiet de mannen van Anadolu weleens te hulp, ook omdat ik het leuk vind om voor ingewijde door te gaan, natuurlijk. De baas waardeert dat; altijd lacht en knikt hij naar me, ook als ik voorbijloop. Zijn bakkerij, op deze dure locatie, kan alleen een succes worden als het gewone Hollandse publiek bij hem gaat kopen. Mensen zoals ik ziet hij als een schakel in dat proces. Het is een cliché, maar wel waar: één zo’n bakkerij doet meer voor de integratie dan honderd spreekbeurten in de Tweede Kamer.

Laatst kwam er een wat ouder Hollands echtpaar binnen, hij in een nylon jack, zij in zo’n jas die bij elkaar gepuzzeld is uit kleine stukjes leer. Ze liepen direct op de stokbroden af, pakten er tien en posteerden zich bij de kassa. Het duurde even voor er afgerekend kon worden en het was duidelijk dat zij dit als een tegenvaller beschouwden. Stuurs, nog net niet vijandig, keken ze voor zich uit.

Maar goed, ze waren binnen. Nog een keer zo’n oponthoud en ze bestellen een börek.

Onderwerpen