Spring naar de content

De Ergste Nederlander: de voetballer

HP/De Tijd organiseert de verkiezing van De Ergste Nederlander Aller Tijden. In twintig afleveringen gaan we op zoek naar de mannen en vrouwen die ons land de meeste schade hebben berokkend. In het najaar volgt de grote finale. Deze week: Kies de voetballer die het land op en buiten het veld de slechtste dienst heeft bewezen.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Dirk-Jan van Baar

Johan Cruijff

Dat Johan Cruijff een grote voetballer was die het verschil kon maken, bewees hij vooral als niet-Ajacied. In 1974 maakte hij Barcelona eindelijk kampioen – dankzij ‘de Verlosser’ wist de club een grote achterstand in een grote voorsprong om te buigen. In 1984, op 37-jarige leeftijd, deed hij in zijn laatste seizoen hetzelfde met Feyenoord. Dat was erg voor Amsterdam, en gênant voor Rotterdam-Zuid, dat een oud-Ajacied nodig had om weer eens naar de Coolsingel te kunnen.

Niettemin laat het ook Cruijffs minder aangename kanten zien. Johan was bazig, rancuneus en kleinzerig. Hij zeurde altijd over geld, en als hij z’n zin niet kreeg, dreigde hij niet mee te spelen. Dankzij de nukken van Cruijff hebben we ten minste twee wereldtitels gemist. In de aanloop naar het WK van 1970 in Mexico deed Cruijff in beslissende kwalificatiewedstrijden niet mee. Nederland werd uitgeschakeld omdat Cruijff niet met bondscoach Kessler (een halve Duitser) kon opschieten en naar Italië afreisde vanwege de schoenenzaak van zijn vrouw. Niet dat de lichting van 1970 wereldkampioen had kunnen worden, maar als Oranje erbij was geweest, had het ervaring opgedaan voor 1974. In de WK-finale van München faalde Cruijff, en hij protesteerde voortdurend tegen de scheidsrechter.

Abboneer op een lidmaadschap

Flinke korting op een digitaal jaarabonnement

Sluit nu voordelig een abonnement af en maak kennis met de journalistieke kracht van HP/De Tijd. (Op elk moment opzegbaar.)

Word abonnee

In 1978 ging hij niet naar Argentinië, ondanks de actie ‘Trek Johan over de streep’. Oranje haalde op eigen kracht de finale. Wel speelde Cruijff een onvergetelijke ‘afscheidswedstrijd’ (zijn Ajax verloor met 0-8 van Bayern), om daarna weer te gaan voetballen. Cruijff had geld nodig, en zijn fans vergaven het hem graag. Dat neemt niet weg dat deze Godenzoon zijn volgelingen ten minste drie keer heeft verraden.

Patrick Kluivert

Wie Ajax op achttienjarige leeftijd de Europacup bezorgt, in 1992, kan eigenlijk geen kwaad meer doen – voor Patrick Kluivert gelden verzachtende omstandigheden. Hij is altijd baby gebleven, een groot kind dat door zijn moeder werd gepamperd. Logisch dat hij nog geen rijbewijs had toen hij met een geleende BMW met meer dan honderd kilometer per uur in de bebouwde kom een schouwburgdirecteur doodreed. Drie maanden later scoorde hij twee prachtige doelpunten tegen Ierland, waardoor we alsnog naar het EK in Engeland (1996) gingen. Hoeveel mensen zullen toen op een lichte taakstraf voor ‘Patje’ hebben gehoopt? Het gebed werd door de meevoelende rechter verhoord. Kluivert hoefde slechts enkele weken maatschappelijke dienstverlening te verrichten en scoorde op Wembley. De 4-1 nederlaag was net genoeg om de boze geesten van de uitschakeling af te wenden.

Later zou het nog erger worden – iets met verkrachting – en kreeg Kluivert rood toen een Belg hem in de openingswedstrijd van het WK in Frankrijk (1998) daaraan bleef herinneren. Wéér was er begrip voor Patrick (er zou racisme in het spel zijn geweest) en wéér maakte hij het goed, met doelpunten tegen Argentinië en Brazilië. Als Kluivert erg is, dan is hij ook de beste recidivist die men zich kan wensen. Hij mist legio kansen (in 2000 een strafschop in de halve finale tegen Italië, en een jaar later al na drie minuten een gouden kans tegen Ierland), maar hij blijft een goudhaantje.

Patrick Kluivert zal altijd iets kinderlijks houden. Gemeen is hij niet, en hij is nu al topscorer aller tijden van het Nederlands elftal. Maar hij heeft ook een serieus strafblad – erger kan niet.

Willy en René van de Kerkhof

Het is jammer dat er van Johan Cruijff geen tweede rondloopt. Maar Willy en René waren ook niet slecht. De gebroeders Van de Kerkhof hadden het nadeel dat ze voor de verkeerde clubs uitkwamen (FC Twente en PSV), maar daar stond tegenover dat ze hun beste wedstrijden in de Kuip speelden – de Feyenoord-verdedigers stonden altijd voor schut. De tweeling had ook gevoel voor humor (René over Willy: “Ik ben een stuk knapper dan m’n broer”). Helemaal hetzelfde waren ze niet. René was een vliegende linksbuiten die ook op rechts kon spelen, Willy de stofzuiger op het middenveld. Buitenlandse tegenstanders konden de broers niet uit elkaar houden en zagen ze uit alle hoeken opduiken.

Probleem van de tweeling was dat bij hen soms de stoppen doorsloegen – bij René nog eerder dan bij Willy. Ze konden verschrikkelijke overtredingen maken. Zo stond René na een doodschop tegen een Randstedelijke publiekslieveling een tijdje als ‘De Moordenaar’ bekend. Willy was een fenomenale balafpakker en kwam altijd achterom, maar hij boorde zich ook vaak door de tegenstander. Niet erg – in de jaren zeventig was ons voetbal harder dan nu. Wel erg was dat beiden volledig door het lint gingen tijdens de UEFA-Cup-derby van FC Twente tegen Borussia Mönchengladbach – in 1973, ruim een jaar vóór we het ‘trauma van München’ opliepen.

Willy en René waren niet de hardste broers in het voetbal (de Koemannen waren gemener), maar ze beten wel het spits af in een eindeloze reeks ontspoorde confrontaties met Duitse teams. Erg beschamend, omdat het altijd de Nederlanders waren die over de schreef gingen. Daarbij tellen de Kerkhofjes voor twee.

Rinus Israel, Willem van Hanegem en Hans van Breukelen

Rinus Israel en Theo Laseroms, de knalharde verdedigers van Feyenoord die de sliding van achteren (dat mocht toen nog) tot in de perfectie beheersten, totdat ze in een wedstrijd tegen Benfica (5-1 verlies) door het duo Nené en Jordão voor schut werden gezet.

Uitschuifbare benen had ook Willem van Hanegem, de populairste en gemeenste voetballer die ooit op de Nederlandse velden heeft rondgesjokt.

Verder is er Tscheu-la Ling, die tijdens een interland tegen de DDR in Leipzig een rode kaart kreeg en na een oefenwedstrijd tegen een Afrikaanse ploeg dingen zei die echt niet door de beugel konden (“Die lui komen nog uit de bomen”).

Dat sloeg niet op Jan Wouters (“Ik heb soms een waas voor de ogen”), maar deze Utrechter, die ooit het Britse wonderkind Paul Gascoine met een elleboogstoot velde, had het wel kunnen zijn.

Ook keeper Hans van Breukelen was erg, niet alleen vanwege zijn provocerende gebaartjes, maar ook vanwege de sociale-academietaal waarin hij zich placht uit te drukken.

Ook onder mindere goden wordt natuurlijk volop geschoffeld. Zo was er de vreselijke Frits Soetekouw (“Die bal had helemaal niet bij mij moeten komen”), die in een kwartfinale van de Europacup die Ajax tegen Dukla Praag speelde in eigen doel schoot. Dat was in 1967 – sommige dingen worden nu eenmaal erger naarmate ze langer geleden zijn.

Ten slotte Edgar Davids: over hem moet iedereen zelf maar oordelen.