Spring naar de content

‘Diep van binnen ben ik een muts’

Ze begon als model, werd daarna heks en vervolgens recensente en schrijfster. Deze week verschijnt alweer haar negende boek, de roman Vloed. Toch wordt haar werk nog altijd genegeerd door de serieuze recensenten. 51 vrijpostige vragen aan Susan Smit. ‘Mensen vinden mij ongrijpbaar.’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Redactie

Voor je nieuwste boek Vloed heb je gegrasduind in je eigen familiegeschiedenis.

“Het hoofdpersonage Adriana is mijn overgrootmoeder. Mijn moeder vertelde altijd over haar omdat ze overeenkomsten zag tussen Adriana en mij, met name in de eigenzinnigheid en onafhankelijkheid. Adriana is pas op haar 36ste getrouwd en worstelde behoorlijk met de liefde.”

En dat zag jouw moeder bij jou terug?

“Ja, haha, en ik herkende zelf ook wel wat puntjes. Het verhaal van Adriana leek me een mooi uitgangspunt voor een roman, met de nadruk op roman, want het is wel een fictief verhaal. De andere hoofdpersoon, Jacob, de visser op wie Adriana verliefd wordt, is helemaal verzonnen.” Je dicht dus van alles toe aan een familielid dat echt heeft bestaan heeft. Heeft dat je nooit geremd?

“Soms wel. Het is een mengvorm waarbij je jezelf nogal wat vrijheden moet gunnen om het te laten slagen. Maar ik heb tijdens het schrijven steeds naar haar foto boven mijn bureau gekeken en had heel sterk het gevoel dat ze instemde met wat ik deed.” Praat je het daarmee niet goed dat je met haar verhaal aan de haal gaat?

“Weet ik niet. Ik geef haar een stem; dat is toch mooi, lijkt me. Haar geschiedenis is niet voor niets geweest. Hoe meer ik schreef, hoe meer het mijn Adriana werd. Ik eigende me haar toe, dat doe ik uiteindelijk met al mijn personages. Tijdens het schrijven laat ik ze steeds dichterbij komen, ik lééf met ze.” Waar uit zich dat in?

“Als ik een ruzie heb beschreven waarin mijn hoofdpersonage verzeild raakt, en ik ga zelf ‘s avonds uit eten, zit ik ook helemaal opgefokt aan tafel.” Hoe leg je dat uit aan je tafelgenoten? Zeg je dan: “Sorry jongens, er zit nog een personááááge in mij?”


“Ja, haha, en dat ik daarom die avond zo’n ongelooflijke bitch ben. Maar dat is het leuke aan schrijven: je kunt even in een andere rol kruipen.” Dat heet escapisme.

“Misschien. Het geeft me de ruimte om verschillende kanten van mezelf te ontdekken. Soms is dat shockerend. Elena uit mijn eerste roman kreeg een miskraam. Ik had in die tijd helemaal geen kinderwens, maar kon me opeens zo goed voorstellen hoeveel impact een miskraam heeft en hoe dat vrouwen kan veranderen. Dat deed veel met me.” Wel makkelijk, om het leven te leven via je personages.

“Makkelijk – weet ik niet. Het kan heftig en spannend zijn. In Wat er niet meer is is mijn hoofdpersonage een man. Hij is een hoerenloper en een womanizer, het is toch geweldig om je daarin te verplaatsen? Hij was behoorlijk grof in de mond. Ik werd dat in die tijd zelf ook.” En je ging naar de hoeren?

“Nou, ik kon me er wel iets bij voorstellen: iemand die wars is van conventies, zich niet wil binden aan een vrouw maar wel behoefte heeft aan seks. Thomas is een klootzak maar ook heel charmant, en daar kon ik wel wat mee. Je moet charmant zijn om je als klootzak te handhaven in het leven.” De klassieke foute man voor wie alle vrouwtjes vallen.

“Neurotische mannen die eigenlijk niet deugen, kunnen vrouwen echt voor zich winnen. Psychopaten ook, die kunnen enorm innemend zijn. En wij vrouwen denken dat we zo’n man wel even kunnen redden.” Herkenbaar?

“Jawel. Gedachten als ‘mijn liefde zal jou helen’ of ‘door mij word je een milder mens’ heb ik ook weleens in een relatie gehad.” Daarmee maak je jezelf wel erg belangrijk.


“Zeker. En het is acute zelfoverschatting. Want is mijn liefde nou echt zo wereldveranderend? Heel arrogant en aanmatigend, maar toch denk je het. Het is nu eenmaal heel romantisch.” Maar val je nou op foute mannen?

“In ieder geval wel op mannen die weerbarstig zijn en een grote bek hebben. Daar kan ik dan zo lekker geschokt over doen.”

Je hangt graag het nuffige vrouwtje uit.

“Ja, ik speel het spelletje lekker mee. Ik ga niet mee lopen vuilbekken, maar ik kan er wel van genieten. Ik houd van mannen die anders durven zijn, vooral niet te aangepast. Als ze viltjes onder hun bierglazen leggen, ben ik weg. Ik heb niets met gedomesticeerde typjes. Veel vrouwen vallen eerst op het jongetje in de man en knijpen hem vervolgens de strot af. Doodzonde.” Zet je je eigen charmes hevig in om een man te veroveren?

“Natuurlijk heb ik mijn trucjes om iemand in te palmen. Dan hang ik echt de begeerlijke vrouw uit.” Doe je je beter voor dan je bent?

“Jawel. Ik heb mezelf ook weleens slimmer voorgedaan dan ik was. Dan ging ik heel overdreven ad rem doen. Maar bij mijn huidige vriend grappig genoeg juist niet. Ik kwam zo moe en kapot uit een ingewikkelde vorige relatie dat ik daar de energie helemaal niet voor had. Ik was totaal mezelf. Achteraf denk ik dat juist daardoor deze relatie een eerlijke kans heeft gekregen en we nog steeds bij elkaar zijn.” Gebruik je je charmes in je werk?

“Soms. Bij een lezing merk ik weleens dat ik net iets te leuk ga lopen doen. Een zekere onechtheid is inherent aan het podium opstappen, denk ik.” Maar je gebruikt je charmes toch ook als je zwoel op de foto gaat voor een blad?


“Ik probeer dat zo min mogelijk te doen.” Ach kom, je laat je toch regelmatig glamourous fotograferen?

“Er is geen vrouw die het niet leuk vindt om in mooie kleertjes met zorgvuldige make-up op de foto te gaan; daar heb ik gewoon plezier in. Maar ik wil mezelf juist inhouden om niet mijn oude modellentrucjes toe te passen. Het is namelijk veel enger om als jezelf gefotografeerd te worden dan als anonieme kleerhanger.” Kan best zijn, maar je zit als schrijfster toch nog steeds heel mooi te poseren. Dan zet je toch ook je voorkomen in?

“Ja, maar ik probeer het niet meer als model te doen. Ik ben soms geneigd de hele trukendoos open te gooien, mijn hoofd achterover te zwaaien of een beetje nep te lachen zoals ik dat gewend was in mijn modellentijd. Dat wil ik eigenlijk niet, ik moet mezelf zijn. Maar ik blijf een meisje en ik vind het leuk om op de foto te gaan, klaar.” Stel: jij had een bochel en een hazenlip. Was dat een vloek of een zegen geweest voor je carrière?

“Ik denk dat ik dan minder snel op de radar had gestaan, daar ben ik eerlijk in.” Je uiterlijk heeft je lekker op weg geholpen.

“Vermoedelijk wel, maar ik denk dat ik er nu juist vertraging door oploop. Ze hebben het steeds maar over het schrijvende ex-model Susan Smit. Pfft, ik heb dat modellenwerk ooit een paar jaar gedaan, kom op, dat is iets uit het verleden.” Je gaat wel zelf zwaar gedecolleteerd en opgesmukt op de cover van je boek Letterhonger staan. Dan vraag je erom dat mensen je zien als model.

“Je hebt gelijk, daar heb ik niet goed genoeg over nagedacht. Die foto was iets te sexy, dat was misschien een brug te ver.” Maar is mooi zijn nou een vloek of een zegen?


“Dat is de vraag die mij het meest gesteld wordt, zodat het lijkt of ik daar ontzettend mee bezig ben. Dat is niet zo, maar soms merk ik wel dat er mensen zijn die denken dat schrijven niet mijn hoofdkwaliteit is.” En dat is het wel?

“Ja, anders krijg je echt geen lezers aan je gebonden, hoor. Die moeten toch een paar avonden met jouw gedachtegoed op de bank gaan zitten. Dat lukt je niet omdat je auteursfoto zo mooi is. Ach weet je, als ik weer eens een column lees die alleen maar over mijn uiterlijk gaat denk ik altijd: wachten jullie maar… Over tien jaar ben ik 45 en dan doet dat uiterlijk er niet meer toe.” Dan helpt het je ook niet meer.

“Nee, maar dat is wat ik probeer te zeggen: het hoeft mij ook niet te helpen. Mijn boeken staan op zichzelf. Ik ontmoet nu een zekere weerstand maar die is van tijdelijke aard. Ik heb een lange adem, een hele lange adem, believe me.” In Vloed schrijf je: “Mooie mensen zien zichzelf door de ogen van verliefden en worden verliefd op zichzelf.” Spreek je uit eigen ervaring?

“Ik heb mezelf nooit de allermooiste vrouw van de wereld gevonden.” Dat zeggen alle mooie mensen. Het is toch geen schande om mooi te zijn?

“Nee, maar ik heb het echt nooit van mezelf gevonden en zeker niet toen ik model was, want dan heb je te maken met een heel andere standaard en ben je omringd door veel mooiere, jongere, strakkere, dunnere meiden dan jij. Maar ik weet heus wel dat er van mij best wat te maken valt.” Ben je echt nooit als een moderne Narcissus verliefd geworden op jezelf?

“Nou, ik ken wel het gevoel dat je wordt meegesleept door de gevoelens van een ander over jou. Een man die je zo op handen draagt dat je je ook naar zijn verwachtingen gaat gedragen. Toen realiseerde ik me: ik ben alleen maar bezig om zíjn ideale vrouw en pin-up te zijn, maar wat vind ik eigenlijk van hem? Daar had ik helemaal niet bij stilgestaan.”


Je bent jouw publieke carrière begonnen als recensent, onder meer bij Goedemorgen Nederland. Wanneer dacht je: zo’n roman schrijven, dat kan ik ook?

“Ik schreef al veel eerder. In mijn puberteit schreef ik al allerlei pathetische gedichten en erotische verhalen over de jongens op wie ik verliefd was.” Dat geldt voor half Nederland, en die mensen denken ook niet dat ze schrijver zijn.

“Ik heb vervolgens het recenseren gebruikt als een middel om veel te lezen en meer over literatuur te weten te komen. Ik wist altijd zeker dat ik romans zou schrijven. Ik heb alleen nooit gedacht dat ik het al op mijn 25ste zou doen. Ik dacht dat ik er pas op mijn veertigste klaar voor zou zijn.” En toch vond je opeens die bagage niet meer nodig?

“De drang om een roman te schrijven was gewoon te sterk; ik moest het doen.” Maar dan kun je het toch nog steeds lekker voor jezelf houden?

“Ik bleef schrijven en vond het op een gegeven moment goed genoeg om het aan mijn uitgever te laten lezen. Die wilde mijn boek meteen uitgeven.” Kun jij wel kritisch op je eigen werk zijn?

“O zeker. Bij mij gaat er geen stuk de deur uit waarin de komma’s niet op de juiste plek staan.” Een roman bestaat uit meer dan goed geplaatste komma’s.

“Ja, maar ik geloof dat ik mijn bestaansrecht als schrijver wel bewezen heb. Ik word met ieder boek beter en verkoop met ieder boek meer. Ik heb een eigen lezerspubliek.” Je wordt nooit in de grote serieuze kranten gerecenseerd. Steekt dat?

“Het maakt me niet zo veel uit. Ik vind het vooral belangrijk om gelezen te worden en een eigen stem te hebben. Ik weet heel goed wat ik wil bijdragen aan de Nederlandse literatuur.” Wat wil jij dan bijdragen?


“Wat ik maak is niet modieus, maar het komt helemaal uit mezelf. Ik houd van boeken met gedragen taal, van inzichtrijk proza, van Milan Kundera, Sándor Márai en Arthur Japin bijvoorbeeld. Dat wordt momenteel door de machtige recensenten helemaal niet hogelijk gewaardeerd. Men wil boeken waar geen woord te veel in staat; dat is het grootste compliment dat je kunt horen. Bloemrijk geschreven is voor mij geen belediging, ik kan daar juist van genieten.” Als de grote recensenten negatief op jou zouden reageren, kon je dat nog naast je neerleggen, maar ze reageren helemaal niet op je. Dat is veel pijnlijker.

“Oké, ik denk inderdaad weleens: joh, houden jullie mij lekker uit jullie columnpjes en rubriekjes met geklets over mijn persoon en bespreek mijn werk nou toch eens. Maar goed, ik denk dat dat tijd kost. De keuzes in mijn carrière leveren me vertraging op.” Je bent ook de BN’er van beroep die naar allerhande premières gaat. Dat helpt niet.

“Ik vraag me inderdaad soms af of het handig is om drie keer in de maand op de rode loper te verschijnen, maar sorry, ik vind dat gewoon leuk. Moet ik het dan laten?” Je schrijft historische romans en boeken over zigeunermeisjes die een tamelijk gedragen toon hebben en bepaald niet gespeend zijn van een zeker pathos…

“O ja, ik houd van een beetje pathos, dat kan ik heerlijk vinden.” …en tegelijkertijd schrijf je vrolijke fladdercolumns over je stapavonturen, nichtenvriendjes en schoenenverzameling. Heb jij een gespleten persoonlijkheid?

“Ik ben wel een vat vol tegenstrijdigheden. Mensen vinden mij vaak ongrijpbaar. Aan de ene kant ben ik diepzinnig en weemoedig en aan de andere kant lichtvoetig en frivool. Ik ben blij dat ik dat beide ben en wissel het lekker af, soms wissel ik zelfs per uur van stemming.”


We moeten het in dit interview ook nog even over het hogere hebben, hè. Je bent niet voor niets heks. Moeten we dat nou echt serieus nemen?

“Natuurlijk. Je bewust zijn van de natuurwetten is universeel en tijdloos. Het helpt mij om te weten wanneer het bijvoorbeeld volle maan is. Iedereen heeft dan energie, er is veel lust, dingen komen tot uitbarsting. Dat heeft effect op ons. Wij zijn deel van de natuur. Je dat realiseren is niet zweverig maar zet je juist met beide benen op de grond.” Als jij het in columns hebt over je ‘goddelijke vonk’ zweef je in mijn ogen toch echt weg, hoor.

“Dat snap ik, sommige mensen vinden dat vaag. Overigens ben ik helemaal niet zo esoterisch, ik ben echt nuchter. Er is veel te veel kritiekloos geneuzel in de spirituele hoek. Maar feit is wel dat we te veel met ons intellect aan de gang zijn in plaats van dat we weer echt ervaren met ons lijf. Van mij hoef je niet te zweven of te onthechten. Nee! Juist niet! Terug in dat lijf! Voel alles! Voel dat het effect heeft of de zon schijn of dat het nieuwe maan is! Waarom zou dat wel effect hebben op bomen en dieren niet op mensen? Daar is niets aanstellerigs of mutserigs aan.” Geniet je eigenlijk een beetje van het pr-circus om je heen als er een nieuw boek uit is?

“In wezen ben ik in mijn hoofd alweer bezig met het volgende boek dat ik ga schrijven. Tegelijkertijd wil ik deze roman wel goed de wereld in begeleiden. Dat ben ik aan mijn personages verplicht.” En wat als geen hond je boek wil kopen?

“Dan heb ik mijn best gedaan. Mulisch heeft ooit gezegd… O god, dat moet je misschien niet opschrijven, want ik schijn heel vaak Mulisch te citeren… Maar goed, hij zei: ‘Als je schrijft is het boek van jou, als het gepubliceerd is, is het van de lezer.’ Zo is het wat mij betreft ook. Pfft, daar ga ik weer. Ik ben ook al eens ‘de Mulisch citerende schrijfster met het decolleté’ genoemd. Nou ja, het zij zo.” Jeroen Brouwers noemde jou een welgevormd blond chicklitschrijfstertje.


“Daar heb ik weinig op te zeggen. Ik schrijf geen chicklit. Ik denk dat-ie mijn werk niet kent. Het is me al honderd keer gebeurd dat mensen zoiets zeggen. Ik weet dan altijd meteen dat ze nog nooit een roman van me gelezen hebben.” Je zit in de jury van de Libris Literatuurprijs. Voel je je daar op je plek?

“Jawel, maar ik voel me wel een kuiken tussen de anderen, oudere professoren en filosofen en dergelijke. Maar goed, ik heb ook Nederlands gestudeerd, ik heb echt wel een achtergrond, en als we het over de boeken hebben, vallen de verschillen weg. We zijn totaal gelijkwaardig. Als buitenstaanders daar aan twijfelen ligt dat aan hen.” Daar ben jij goed in hè, de zaken vooral van de blije kant bekijken en eventuele twijfels of negativiteit negeren.

“Dat is altijd zo geweest. Ik weet de dingen heel makkelijk naar het positieve te draaien. Maar ik zit ook goed in mijn vel, dat scheelt. Ik ben een vrij mens, kan doen wat ik wil doen. Met name die vrijheid is heel belangrijk voor me. Ik feliciteer mezelf vaak dat ik niet elke dag in de file hoef te staan of tegen diezelfde lelijke cactus op kantoor hoef aan te kijken.” Voor iemand met jouw vrijheidsdrang is het raar dat je altijd een relatie hebt.

“Ja, erg hè. Al mijn vrienden lachen zich kapot als ik na een relatie roep: ‘Nu blijf ik minstens een jaar vrijgezel!’ Ik probeer het dan ook echt, maar voor ik het weet lig ik weer aan de ketting. Tja, misschien staan kettingen mij gewoon goed.” Of misschien kun je niet alleen zijn.

“Het is echt niet dat ik de eerste de beste naar mijn huis sleur, hoor. Ik stribbel in het begin altijd tegen. Het lukt alleen nooit lang. In no time ben ik weer een en/of- rekening aan het openen.” Toch een truttige muts dus.


“Misschien wel ja. Ik houd ervan om om zeven uur de sleutel in het slot te horen. Gezellig, kaarsjes aan, even snel wat lippenstift op doen. Dat tuttige geluk. Ja, ik geef het toe: diep van binnen zit er een muts in mij verscholen.”

Naam: Susan Smit

Geboren: Leiden, 24 februari 1974

Carrière: Na een tijd als fotomodel te hebben gewerkt en vervolgens Nederlands en Culturele Studies te hebben gestudeerd, belandt Smit in de journalistiek. Ze recenseert onder meer boeken in tijdschrift Marie Claire. Na een artikel te hebben geschreven over moderne heksen raakt ze zo in de ban van dit onderwerp dat ze zelf besluit heks te worden. Hierover schrijft ze haar eerste boek, Heks (2001). Landelijk bekend wordt Smit als ze in het ontbijtprogramma Goedemorgen Nederland een boekenrubriek verzorgt. In 2005 komt haar eerste roman uit, Elena’s vlucht, gevolgd door haar tweede, Wat er niet meer is. Ook verschijnen van haar diverse columnbundels en korte verhalen. Deze week komt bij uitgeverij Lebowski Vloed uit.

Onderwerpen