Spring naar de content

Voor niemand zijn

Voor iets zijn, dat moet je kunnen. Voor tegen zijn geldt hetzelfde: veel mensen kunnen het. De vraag is alleen of je het moet willen kunnen. Iedereen is voortdurend ergens voor – voor Roda JC, voor Noord-Ierland (en dan niet vanwege de tragische recente geschiedenis, maar vanwege the sake of it, geloof ik) of Inge Schilperoord (schrijfster, geweldig boek, nou ja google maar).

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Frank Heinen

Het is besmettelijk. Je bent voor, of je bent tegen. De enige andere optie is Geen Mening, en dat is een optie van niks. Geen Mening is karakterzwakte, hersenverweking. Je moet mee, je bent sportcolumnist, dit zijn de tijden van jouw werkelijkheid, de wereld is een reusachtige opiniepagina. Je bent ergens Voor, of Tegen. Immer faliekant, en met de ernst een feit waardig.
Vaak begrijp ik de afwegingen van mensen om ergens voor of tegen te zijn niet zo. Bij nadere bestudering blijkt er in veel van die gevallen van afwegingen geen sprake. Wel van buikgevoelens.
De meeste van mijn voors (en tegens) zijn gebaseerd op de groep die ergens voor of tegen is. Voel ik me bij geen van beide groepen thuis – dit is vaak het geval – dan moet ik zelf een standpunt innemen en neemt de twijfel acuut bezit van me. Vaak los ik het dan op door te zeggen dat de dingen genuanceerd liggen, dat er voor meerdere standpunten wat te zeggen valt, dat de waarheid in het midden ligt en dat twijfel de enige zekerheid is, maar daar nemen Voor en Tegen geen genoegen mee. Ik kan er niets aan doen, mijn neiging tot nuanceren is chronisch: als ik boksen niks vind en Mohammed Ali imposant, ga ik net zolang op zoek tot ik een mening heb gevonden die precies het tegenovergestelde beweert, en voor ik het weet, kan ik daar ook alweer begrip voor opbrengen. Reddeloos meningloos, dat ben ik. Op Twitter lopen ze ook al niet warm voor nuance. Nuance is voor zulthoofden. Of, als u een Twitteraar bent: nuance schmuance #FAIL.

Pover
Nou, ik een casus gezocht. Lekker Voor of Tegen zijn. Een vent wezen. En tja, dan kom je dus al snel bij het Nederlands Elftal. Dat zie ik, mijns ondanks, wel eens voetballen. Het is als wat sommige mensen hebben met het mishandelen van weerloze dieren, of het in discussie treden met krankzinnigen: je neemt je voor het niet meer te doen, maar dan dient de gelegenheid zich aan en daar ga je alweer, op weg naar het droeve gevoel dat zich onherroepelijk aandient als het allemaal achter de rug is, het idee dat het voor niks is geweest. Vorige week weer, tegen Ierland: niet om aan te zien. Ik kijk liever anderhalf uur naar de plek waar mijn gestolen fiets net nog stond dan naar Oranje. Dus ik dat gevoel meteen gematerialiseerd in een column. Iets over masochisme en zo nog wat vernietigends. Geen spaan liet ik ervan heel. Dat het de lezer maar duidelijk was: ik was Tegen. Helemaal opgetogen keerde ik thuiswaarts. Dit was het dus, het gelijk aan je zijde.
‘Wat vind jij van Oranje?’ vroeg ik de vriendin.
‘Pover.’
(De vriendin gebruikt het de laatste tijd veelvuldig, pover. Er is ook veel povers om pover te vinden, als je erop gaat letten. De man die iedere zondagavond op het verder uitgestorven terras aan de overkant plaatsneemt en luidruchtig en met een dubbeldekker van een tong kond doet van zijn zondig leven, tot het personeel hem rond het ochtendgloren de straat op bezemt, die zou je van alles kunnen noemen. ‘Gezellig’, ‘vrolijk’, ‘loeigraag’. Je zou er ook niks van kunnen zeggen.
De vriendin geeft, zoals gezegd, de voorkeur aan ‘pover’. Goed, de eeuwige kip-piri-pirivlekken op zijn interlockie, precies tussen de twee zich duidelijk aftekenende bierborstjes, de Crocs en het feit dat hij altijd ‘Oeeeee’ roept als een van ons voor het keukenraam verschijnt; dat kun je met goed fatsoen pover noemen.
Ik ben niet voor die man, en mijn principes verhinderen me helaas ertegen te zijn dat hij iedere zondag weer aangeklepperd komt om door de broeierige scenes in onze favoriete Mongoolse steppedrama’s heen te OE-en.
Maar daar gaat het nou niet om. Waar het om gaat is dit: wat is ‘pover’?
Is het Nederlands Elftal bijvoorbeeld pover? De wens om altijd iets pover te vinden? Is de kwaliteit van het gemiddelde televisieprogramma pover, of die van de gemiddelde kijker? Is pover altijd minder dan gemiddeld, of kan het in geval van een laag gemiddelde ook gemiddeld of zelfs bovengemiddeld zijn? Is pover een gevoel en daarmee de dood voor ieder debat? (‘Ik vind je pover.’ ‘Maar ik ben niet pover.’ ‘Maar ik vind je pover.’ ‘Maar het is niet zo. Ik ben niet pover.’ ‘Dat is bezijden het punt.’ Nu ik erover nadenk: zo verloopt het gemiddelde debat. Excuus aan alle debaters.))

De vriendin komt uit de tijd van De Boertjes, en Bergkamp en Kluivert en Seedorf en Van Nistelrooy en Van der Sar en Davids; die periode heeft haar gedachten vergiftigd. Toen hoefde je niet na te denken voor wie je was. Nu zit zij, met het EK in aantocht, met de handen in het voor de zekerheid toch maar oranje geverfde haar. En met haar miljoenen anderen. Voor wie moeten we zijn?
En zo kon het gebeuren dat de vriendin vorige week plots met een oude rode polo van ondergetekende en een Fellaini-struik op het hoofd (googelt u maar weer) door de tweekamerwoning van de sportcolumnist liep. Ik zeg niet dat ik er meteen tegen was, maar verbaasd was ik wel.
‘Wat is dit?’ vroeg ik.
‘Ik heb getwijfeld over België,’ zei ze. ‘Omdat iedereen daar lacht.’
‘En wat heb je op je hoofd?’
‘Het haar van Fellaini,’ monkelde ze, terwijl ze een puntzak friet begon te soldateren. ‘Marouane… Zelfs zijn naam is mooi. Mooier dan die van iedereen die dezelfde naam heeft.’
‘Maar waarom?’ vroeg ik wanhopig.
‘Ik moet toch voor iemand zijn?!’
Ik begon aan een uitleg dat dat niet per se nodig was. Dat je ook voor niemand kon zijn. Dat je ook zonder vooringenomenheid de televisie kon aanzetten. Dat je je ook gewoon kon verheugen, zonder je een toekomstig succes of een aanstaande teleurstelling toe te eigenen waar je goedbeschouwd niets mee te maken had. Dat je niet zomaar een puntzak op je hoofd kon zetten, of twee pralines in je gezicht kon drukken en daarmee Belg was.

Ervoor zijn nergens voor te zijn
Ze vond het een pover verweer.
‘Je schreef laatst nog dat het Nederlands Elftal helemaal niks was.’
‘Ja, dat was na Ierland. Nu hebben ze twee behoorlijke wedstrijden gespeeld. Ik pas mijn mening aan de voortdurend veranderende feiten aan. Misschien heb ik daarom zo weinig meningen. Anders blijf je bezig.’
‘Een blad aan een boom, dat is wat je bent. Een blad van niks aan een flutboompje in een perkje in een nieuwbouwwijk. Als ik niet ooit zo ontzettend voor je was geweest, zou ik nu tegen je zijn.’
‘En jij bent een opportunist.’
‘Ben je nu tegen het feit dat ik ergens voor ben? Dat je er dus als het ware voor bent om voor niemand te zijn?’
‘Dan zou ik stelling nemen, dus dat lijkt me sterk.’
‘Breng me dan maar een Tripel Karmeliet, want België – Noorwegen begint zo. DRIE-SJE MERTENS JALALA LALALA LALA!’