Spring naar de content

Hoe Trump ook Schubbekutteveen aanzet tot grootse daadkracht

Schubbekutteveen is ‘om’. Toegegeven, ook wij moesten even wennen aan die rare drekhaan. Een drekhaan is een vogel met een roodbruin verenkleed en een lange kuif die kan worden opgezet als hij opgewonden is. Het dier verspreidt een sterke stank. De roep van de drekhaan klinkt als ‘hoep, hoep’ en is op grote afstand hoorbaar. Maar inmiddels zijn we allemaal into The Donald. Ook Schubbekutteveen gaat zijn ‘licht laten schijnen’. En hoe!

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën:
Geschreven door: Jan Smit

De inauguratierede plantte het zaadje. Na gedane arbeid luiden we op vrijdagmiddag in Café Reimink traditioneel het weekeinde in. Zo ook afgelopen vrijdag. Frans den Drieter, die als kind ooit drie benauwde uren opgesloten zat op de wc en daar een licht trauma aan over had gehouden, Herman van ’t Ende, gepensioneerd begrafenisondernemer, Lieve, de kapster, meester Bartjens, hoofd van de dorpsschool, en Manus Molenwiek, een oudijzerhandelaar, in bonis sinds hij tien jaar geleden bij toeval in een lading staal twee kilo rhodium had ontdekt. Iedereen zat op zijn vaste stek aan de toog.

Terwijl Mieke-Kee, de dochter van uitbater Karel Reimink en een beeldschone deerne, de glazen vulde – het hele dorp vroeg zich af hoe Karel en Minne, zijn vrouw, beiden bepaald geen beautés, dit toch voor elkaar hadden gekregen –, wisselden we de laatste wederwaardigheden uit. Aan de rivier bivakkeerden sinds woensdag zigeuners, wist Frans te melden. Op de winterkermis in het vijf kilometer verderop gelegen Vollebroek waren zakkenrollers actief. Vast die zigeuners, concludeerde Frans. ‘Wat heeft dat volk hier toch te zoeken?’

Karel zette de televisie aan.
‘Televisie?!’ brulden Herman en Frans unisono. ‘Ben-ie de goedwies kwiet? Er is toch geen voetbal op. ’t Is pas vrijdagmiddag man!’
‘Ja, doe alsjeblieft uit, dat ding,’ haakte Lieve in. ‘Altijd die televisie aan. Dat vind ik zo ongezellig.’
‘Trump, die nieuwe Amerikaanse president, is d’r op. Die gaat zo een toespraak houden. Even luisteren.’

Daar verscheen Trump al in beeld. Karel zette het geluid iets harder. Alle hoofden draaiden zich naar het televisietoestel.
‘Die vrouw daar naast hem, wie is dat?’ vroeg Herman.
‘Dat is de vrouw van Trump,’ wist Karel.
‘O, ik dacht ’n stewardess. Dat zo’n lelijkerd zo’n mooi wief hef hè.’
Daarna werd het stil. Zelfs Herman en Frans, de Statler en Waldorf van Schubbekutteveen, luisterden geboeid. Na een kwartier was de toespraak voorbij en zette Karel het geluid weer zachter.
‘Je kunt zeggen wat je wilt, maar dat waren mooie woorden,’ begon Manus, die eigenlijk Middelkamp heette, maar door iedereen Molenwiek werd genoemd, omdat hij als kwajongen ooit op een wiek van een draaiende molen was gesprongen en niet bestand bleek tegen de middelpuntvliedende kracht. Bij de landing brak hij beide benen.
‘En Trump heeft groot gelijk. De elite heeft het hoog in de bol. In Washington, maar ook hier in Schubbekutteveen,’ viel Herman zijn vriend bij. ‘Ik bedoel wat hebben wíj hier nu te vertellen? De voorzitter van de dorpsraad, de baron, de notaris, de dokter, de directeur van het slachthuis: alles regelen ze onder elkaar.’
Lieve, de kapster, knikte: ‘Herman heeft gelijk. Wij willen uitbreiden. We zijn al maanden bezig om een bouwvergunning te krijgen. Terwijl… de baron en het slachthuis die bouwen maar door.’
Herman: ‘Als wij er nu nog wat aan hadden. Bij Beens – het slachthuis heette tot voor kort Beens, maar was inmiddels ingelijfd door een grote Amerikaanse multinational – werken inmiddels meer mensen uit Vollebroek en Kotshol dan hier uit het dorp.’ (Vollebroek en Kotshol zijn twee naburige dorpen). Moet je eens kijken hoeveel er hier wel niet bij de deur lopen. Theo met de Batse, Pieter, de broer van Frans, die jongens van Van ’t Hul…’
Frans: ‘Over Beens gesproken. Heel Schubbekutteveen lijkt zo langzamerhand wel een slachthuis. Die zigeuners, messentrekkers zijn het, stuk voor stuk. En dan heb ik het nog niet eens over drugs, hè. Afgelopen zomer heeft boer Stiekema nog drie jongelui met een waterpijp van zijn camping geschopt.’
‘Hadden wij hier maar zo’n Trump,’ opperde Herman, die met zijn vingers naar Mieke-Kee knipte. Tijd om de vochtspiegels verder op peil te brengen – dat Schubse Skuumkoppe, sinds kort ook bij Reimink op de tap, smaakte niet verkeerd.
‘Maar die hebben we toch? Wij hebben Manus,’ reageerde Minne, de vrouw van Karel en moeder van Mieke-Kee die inmiddels ook was aangeschoven. ‘Manus heeft goed voor zichzelf gezorgd. Dan weet hij toch ook wat goed is voor Schubbekkutteveen? Wat jij, Manus!?’
Manus verslikte zich bijna in zijn Skuumkoppe. Hij die niet eens de ambachtsschool had afgemaakt – rekenen kon hij als de beste, maar lezen was niet zijn ding – The Donald van Schubbekutteveen?
Ook onder de andere stamgasten was niet iedereen direct even enthousiast. Manus was bepaald geen diplomaat; dat was een publiek geheim. Als hij een slok teveel op had, deed hij soms rare dingen. Zo had hij Mieke-Kee al eens in de kont geknepen. Dat was hem op een kroegverbod van twee weken komen te staan. En hij had al eens een berisping gekregen omdat hij tijdens een voetbalwedstrijd een donkerkleurige knaap voor Sambo had uitgemaakt.
Anderzijds: dat maakte Manus ook een normaal mens. Hij had een hart van goud. Hij was bijvoorbeeld al jaren hoofdsponsor van VV Schubbekutteveen, de plaatselijke voetbalvereniging. Wie iets organiseerde deed nooit tevergeefs een beroep op Manus. Hij bruiste van energie en van de ideeën.
Verbaal was Manus ook sterk. Een paar jaar geleden was hij nog gevraagd voor de dorpsraad. Iets waar hij toen voor had bedankt. Manus kon Anne-Claire, de voorzitter, niet uitstaan. Die ‘zweefteef’ met haar yoga-studio die voortdurend met meel in de mond praatte, alles geweldig vond, tegen iedereen zei ‘Je kunt het!’ – alleen als hij haar al tegenkwam gingen zijn haren rechtovereind staan. Maar ja, als iedereen hem zo hoog had zitten, wie was hij dan nog…
Herman: ‘Donderdagavond vergadert de dorpsraad. As we daar nou eens met zijn allen heen gaan.’
Frans, met rode vlekken van opwinding in de nek: ‘Ja, we moeten de koe bij de horens pakken.’
Herman: ‘De vrouwe bie de proeme griep’n, bedoel-ie!’
Heel Zaal Reimink lag plat. Die Herman, dat was me er een!

Alleen meester Bartjens had nog zo zijn bedenkingen. Verandering, daar was hij voor. Anne-Claire was ook niet zíjn vriendin – prototype: links lukken, rechts vullen. Dat linkse gepamper, daar was hij inmiddels wel van genezen. Maar als ze haar echt van de troon wilden stoten, moest er wel iets gebeuren. Dan moest Manus donderdag met goede ideeën komen. Met plannen. IJzersterke plannen. Was Manus daar wel de juiste man voor?
‘Geen enkel probleem,’ baste de beoogde nieuwe dorpsraadvoorzitter. ‘We beginnen met een hek. Een groot hek rond het hele dorp.’
‘Een hek?’, riep Minne verbaasd. ‘Wat voor hek?’
‘Een hoog hek. Van wel vijf meter. Met prikkeldraad ervoor en erbovenop. Zodat er niemand meer het dorp in komt. Geen zigeuners, geen Kotsholders én geen Vollebroekers.’
Manus wachtte even – dat deed Trump ook tijdens zijn speech, had hij gezien – en nam nog een slok. ‘Met zo’n hek slaan we drie vliegen in een klap.’ Eigenlijk vier, Marius zelf werd er ook niet slechter van, immers leverde het hek, daar zou hij wel voor zorgen, maar dat liet hij nu wijselijk maar even buiten beschouwing. ‘Er komt geen vreemdeling meer in. Dan kunnen onze vrouwen en kinderen ’s avonds weer rustig over straat. Zo’n hek is goed voor de economie en levert ons veel werk op. Staat het hek er eenmaal, dan kan niemand meer onze banen inpikken. Dan heeft het slachthuis mooi een probleem.’
Die Manus. Minne wilde al gaan klappen. Maar Manus had de smaak te pakken. Niet alleen alle nieuwe banen gingen naar dorpsgenoten, ook voor boodschappen en andere producten werd Schubbekutteveen als het aan hem lag in vervolg de aangewezen plek. De supermarkt in Vollebroek werd verboden gebied. Wie daar werd gespot, kwam het dorp straks niet meer in. Manus: ‘’t Is heul eenvoudig, krek zo als mien opa vroeger al zei: ‘Koop Schubbekutteveense waar, dan helpen wie elkaar.’
Minne en de andere stamgasten keken elkaar verbaasd aan. Was dit Manus Molenwiek? Hún Manus? Zelfs meester Bartjens was aangenaam verrast. Er volgde applaus, dat eindigde met een staande ovatie. Anne-Claire en de andere leden van de dorpsraad konden hun borst nat maken.
Na donderdag zou Schubbekutteveen nooit meer hetzelfde zijn.
(Wordt vervolgd.)