Spring naar de content

‘Kijk, een lamp!’ Vorm zonder inhoud op de Biënnale

Op elke vensterbank in Leeuwarden, de stad waar ik opgroeide, stond in de jaren negentig tijdens de wintermaanden voor de gesloten gordijnen een kersttrap. Een houder met een stuk of vijf of zeven kerstlampjes op een wit punttrapje, simpel te activeren met een stekker in een stopcontact. Het hele land moest zo’n ding. De Blokker en Marskramer konden de prullen nauwelijks aanslepen. Ze bedachten zelfs een versie voor in de auto: zo kon je een mini-trapje op je dashboard laten branden.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Joke de Wolf

Een deel van de Nederlandse kunstwereld, of wat daarvoor doorgaat, is de nationale vervoering voor kersttrapjes nooit vergeten. Zelfs bij de Biënnale van Venetië, de internationale hoogmis van de moderne kunst, zijn lampjes bij de Nederlandse aanwezige kunstenaars populair. Of wacht, zei ik kunstenaars? Marktkooplieden bedoelde ik natuurlijk.

De Biënnale is een kunstversie van de negentiende-eeuwse wereldtentoonstellingen. Elk zichzelf respecterend land heeft er een paviljoen. Dat is voor de laatkomers een grote naam voor een zaaltje in een palazzo of tentoonstellingsgebouw, voor oude grootmachten een bungalow naar eigen ontwerp in de Giardini. In dat paviljoen toont het land volgens zelfbedachte regels nieuw werk van één of meer kunstenaars. Sommige landen laten gewoon zien wat ze in huis hebben, zo staan er sfinxen en een minipiramide in het Egyptische paviljoen, heeft België een surrealistische kermis met levensgrote bewegende poppen neergezet en transformeerde Israël zijn paviljoen tot een veldhospitaal.

Abboneer op een lidmaadschap

Flinke korting op een digitaal jaarabonnement

Sluit nu voordelig een abonnement af en maak kennis met de journalistieke kracht van HP/De Tijd. (Op elk moment opzegbaar.)

Word abonnee
Belgisch Paviljoen, Mondo Cane. Jos de Gruyter en Harald Thys.

De modernere landen maken het zichzelf iets lastiger: die laten juist zien wat er fout is aan hun land, maar dan wel zo goed of mooi mogelijk. Zo maakte Martin Puryear, wiens werk vorig jaar nog in museum Voorlinden te zien was, spectaculaire beelden van hout en polyester voor het Amerikaanse paviljoen. Alleen bezoekers die de toelichting lezen, begrijpen dat de kunstwerken gaan over het slavernijverleden. En Ghana, dat dit jaar voor het eerst meedoet (en hoe), toont onder andere een film waarin National Geographic-achtige natuurbeelden bruut worden verstoord door fragmenten van dictators en legeroptredens.

Het Nederlandse paviljoen heeft het zichzelf nog een trapje lastiger gemaakt, door naast twee kunstenaars te vragen die beiden een Surinaamse achtergrond hebben en van daaruit iets doen met de moderniteit van paviljoenarchitect Gerrit Rietveld en wereldster Piet Mondriaan, ook nog een kunstenaar expliciet níet te tonen. Het plan om de kunst van de pas overleden Stanley Brouwn in het Nederlandse paviljoen te laten zien, was al goedgekeurd, toen zijn weduwe een stokje stak voor het gebruik van zijn kunst. Nu is Brouwns werk dus níet te zien, zijn naam wordt niet genoemd, maar hij zweefde voor de twee andere kunstenaars wel op de achtergrond. Hebben wij weer.

Meestal zijn er ook in de grotere hoofd- en bijtentoonstellingen nog wel wat andere Nederlandse kunstenaars te ontdekken, desnoods in een paviljoen van een ander land, maar dit jaar moet je ze met een vergrootglas zoeken. Dat was zo’n belegen uitdrukking, dat het best een inspiratiebron kan zijn geweest voor de enige serieuze Nederlandse bijdrage aan een van de onofficiële bij-gebeurtenissen van de biënnale – iedere gek met geld kan tijdens de biënnale een palazzo huren, daar wat kunst laten zien of wat daarvoor doorgaat, en zo kan de kunstenaar later aan de kleinkinderen zeggen dat ‘ie ook op de biënnale heeft gestaan.

Zo ook de Carpenters Workshop Gallery, een Londense onderneming die naar eigen zeggen ‘functional sculptures’ produceert en tentoonstelt van internationale kunstenaars. De galerie huurde, financieel gesteund door de Zwitserse bank Lombard Odier, het Ca’d’oro af. Het ‘gouden huis’ is een van de oudste palazzo’s van de stad, het huisvest normaalgesproken een topcollectie oude kunst, met werk van onder anderen Van Dyck, Titiaan en Tintoretto, vanaf de balkons heb je prachtig uitzicht over het Canal Grande.

Dysfunctional op de Ca’d’oro

Nu hangt, ligt en staat er tussen al dat moois moderne kunst van die Londenaren. De tentoonstelling heet ‘Dysfunctional’ en heeft onder andere de fine fleur van de Nederlandse ontwerpindustrie weten te strikken. Marktkooplui Atelier van Lieshout, Maarten Baas, Studio Drift, Studio Job, Studio Molen, en de Verhoeven Twins maakten allemaal iets of lieten iets neerzetten. Dat ‘iets’ is meestal een lamp, soms zit er nog iets omheen, zoals een klok bij Baas, of een beeld van een leunende man bij Van Lieshout.

Studio Drift Fragile Future uit 2019, met op de achtergrond St Sebastian van Andrea Mantegna uit 1490. In de tentoonstelling Dysfunctional in het Ca’d’oro.

bron: Studio Drift Fragile Future uit 2019, met op de achtergrond St Sebastian van Andrea Mantegna uit 1490. In de tentoonstelling Dysfunctional in het Ca’d’oro

Die designvoorwerpen mogen het dan goed doen bij de Ikeabank, in deze klassieke omgeving wordt het is kitsch in z’n ergste vorm. Vorm zonder inhoud, behalve dan, ‘kijk wat leuk!’ een lamp. De lichtgevende paardenbloempluisjes van Studio Drift, de ontwerpers die eerder ook al de ruimtes van het Stedelijk bezetten met hun trukendozen, hangen nu gevaarlijk dicht bij de Sint Sebastiaan van Mantegna, en de glazen bellenblaasbellen van de broertjes Verhoeven, influencermagneten, belemmeren het uitzicht op het Canal Grande. Ik hoop dat iemand hier heel snel het licht uitdoet.