Spring naar de content

Wat weten we wel – en niet

Bij de dodenherdenking horen we stichtelijke praat, maar in de oorlog werd liever weggekeken.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Dirk-Jan van Baar

Verschenen in HP/De Tijd 18, 2006.

EIk jaar staat Nederland op 4 mei even — twee minuten — stil bij de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog, en steeds vaker duikt de vraag op hoelang we daarmee door moeten gaan. Ik denk niet dat dit ritueel snel zal worden losgelaten, al was het maar omdat het een hoeksteen vormt van de nationale identiteit. Daar staat tegenover dat er over de bezettingstijd veel mythevorming bestaat en dat ‘de oorlog’ steeds meer is losgezongen van de rest van de Nederlandse geschiedenis. Als een deel van de bevolking denkt dat de Tweede Wereldoorlog is veroorzaakt door de jodenvervolging, dan schort er iets aan het historisch begrip. Naarmate ‘de oorlog’ verder achter ons komt te liggen, en steeds meer het product wordt van eigentijdse voorstellingen, zal dat niet beter worden.

Abboneer op een lidmaadschap

Flinke korting op een digitaal jaarabonnement

Sluit nu voordelig een abonnement af en maak kennis met de journalistieke kracht van HP/De Tijd. (Op elk moment opzegbaar.)

Word abonnee

Zo is de enorme aandacht voor de vernietiging van de Nederlandse joden pas twintig jaar na de oorlog ontstaan, toen Loe de Jong op de televisie zijn verhaal deed en Jacques Presser met zijn boek Ondergang kwam. Het is het hele beeld van de bezetting gaan bepalen. Tot 1965 had iedereen die de oorlog had meegemaakt een eigen oorlogsbeeld. De Duitse bezetting was voor iedereen een ingrijpende breuk; tijdgenoten spraken als vanzelfsprekend over voor en na de oorlog. Maar voor velen was zij ook een kwestie van overleven, waarna het leven in de wederopbouwjaren zijn normale loop hernam. Daarbij werd vooruitgekeken, niet teruggeblikt.

Dat er ondertussen honderdduizend joden niet waren teruggekeerd, was bekend, maar viel weg tegen de eigen sores, zoals de zorgen om het lot van de eigen familieleden, en de bloembollen in de hongerwinter. Iedereen had wel heldenverhalen over een moeder of een zus die van een afgeschraapt boterpapiertje nog twintig pannenkoeken kon bakken. Dat spoorde meer met de eigen ervaring dan collaboratie of verzet. En wie in Indié de Japanse bezetting en de daaropvolgende afscheidingsoorlog had doorstaan, kreeg na aankomst in Nederland te horen hoe vreselijk het hier was geweest. Dat klinkt nu kil en harteloos, maar in tijden van nood is het hemd altijd nader dan de rok. En nooit is iets erger dan het eigen leed (of ongemak).

Ik dacht daaraan toen ik over het onderzoek van Ies Vuijsje las, die beweert dat er tijdens de bezetting wel degelijk kennis bestond over wat er met de weggevoerde joden gebeurde. Hij spreekt van een gerieflijke mythe en beschuldigt De Jong ervan deze met opzet in stand te hebben gehouden. Dat laatste lijkt me onzin. Zo mild was De Jong niet, ook niet voor zichzelf. Evenmin geloof ik dat de Nederlanders meer verzet hadden geboden als ze wel van de jodenvernietiging hadden geweten. Niet-joden waren blij dat ze gespaard bleven, en voor de joden uit het straatbeeld verdwenen, moesten ze een ster dragen, wat niemand kan zijn ontgaan. Daartegen bestond weinig weerstand, hoewel iedereen een vaag vermoeden kon hebben dat dit niet pluis was. Maar bij naderend onheil wordt er liever weggekeken en is er de neiging om geen geloof te hechten aan het zwartste scenario (dat toen ook als geallieerde oorlogspropaganda kon worden afgedaan).

Dit wegkijken, een soort zelfbescherming, is van alle tijden en staat haaks op alle stichtelijke praat die we op 4 mei horen. Mensen zijn pas achteraf bereid aan gewetensonderzoek te doen, op het moment zelf is daar geen tijd voor en overwegen andere prioriteiten. Wie ‘nooit meer oorlog’ wil, kan nog zoveel verleden herdenken, maar heeft meer aan psychologisch inzicht. Verdringing en de wens tot vergeten vallen daar ook onder.

Het herdenken van de Duitse bezetting heeft ook iets van nationale navelstaarderij, alsof de Tweede Wereldoorlog alleen ons heeft getroffen.

Alle aandacht voor de jodenvernietiging heeft niet geleid tot meer begrip voor de overlevingsstrijd van het hedendaagse Israël, dat er alleen voor staat in een vijandige omgeving. Integendeel, veel Nederlanders denken Israël met kritiek (vanwege het lot van de Palestijnen) en verwijzing naar het eigen verleden tot steun te zijn. Dat daarin (opnieuw) een gerieflijke morele distantie schuilt, wordt niet gezien. Ook de nationale afkeer van alles wat naar fascisme riekt, maakt het moeilijk om de totalitaire nachtmerrie van het communisme — die in Oost-Europa nog eens veertig jaar duurde — onder ogen te zien. Hoeveel mensen weten nog dat het pact tussen Stalin en Hitler en de overval op Polen het voorspel waren op de Tweede Wereldoorlog? En weten we nog dat de bevrijding van Nederland alleen mogelijk was dankzij de inspanningen van de westerse geallieerde legers, in coalitie met de oprukkende Sovjettroepen in het Oosten?

De terugkeer van onze democratie kwam van buitenaf, met grof geweld, dat naar huidige maatstaven als strijdig met de mensenrechten zou worden beoordeeld. Nederland stond erbij en keek ernaar. Ik denk dat wij onze machteloosheid graag als alibi zien. Die stekeblindheid zegt meer over Nederland dan de historische kennis die we menen te hebben opgedaan.

Met uw donatie steunt u de onafhankelijke journalistiek van HP/De Tijd. Word donateur of word lid, al vanaf €5 per maand.