Spring naar de content

Blijft Roel van Duijn?

Al meer dan de helft van zijn leven strijdt hij tegen de regentenklasse. Hoe houdt het zevende zintuig van Amsterdam dat vol?

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Hans Righart

Roel van Duijn praat met bomen en dat is voor de meeste mensen reden genoeg om hem als een dwaas te bestempelen. Nu had ik onlangs een auto te leen en die bleek met mij te kunnen praten. “Good morning in your car,” babbelde een blikkerige stem toen ik achter het stuur van de bolide plaatsnam. En toen het portier niet goed gesloten bleek, sprak de Innerlijke Stem opnieuw tot mij. Ik zou niet graag de chauffeurs de kost geven die beginnen terug te praten tegen de levenloze materie waarin zij zich rollend voortbewegen. En is zoiets niet veel infantieler dan een goed gesprek met een bruine beuk (volgens bomenvriend Van Duijn het gemakkelijkst in de omgang)? 

Roel van Duijn mag dan een zonderling zijn, hij is ook al bijna dertig jaar praktiserend politicus, Nederlands laatste jaren zestig-anarchist èn de auteur van een oeuvretje dat zo langzamerhand meer dan een halve boekenplank beslaat. Zeker dat laatste kunnen weinig Nederlandse politici hem nazeggen. Begonnen als provo en kabouter sloot hij zich aan bij de PPR, een keuze die hem in staat stelde heel even zelf de macht uit te oefenen: het wethouderschap van de gemeente Amsterdam. Een drama noemt hij dat achteraf. Roel van Duijn heeft nu eenmaal geen enkel talent voor cynisme en is daarom ongeschikt voor de macht. 

Abboneer op een lidmaadschap

Flinke korting op een digitaal jaarabonnement

Sluit nu voordelig een abonnement af en maak kennis met de journalistieke kracht van HP/De Tijd. (Op elk moment opzegbaar.)

Word abonnee

In zijn eind februari (bij uitgeverij Meulenhoff) te verschijnen boek Blijft Amsterdam? spreekt het tegenwoordige raadslid voor de Groenen niet zonder weerzin over ‘het Gezelschap’ dat rond het haardvuur zit en grapjes en snoepjes uitwisselt. Het zijn de bestuurders van de hoofdstad, de regentenklasse die hij nu al meer dan de helft van zijn leven bestrijdt. “Onmenselijke wezens met vreemde, kille en autoritaire manieren. Als zij mensen waren, dan was ik het niet, of een wezen van een heel andere aard, dat nauwelijks te benoemen viel in hun taal zonder dat zij erbij in de lach zouden schieten,” zo herinnert Van Duijn zich zijn kennismaking met de homo politicus. Hij heeft intussen meer burgemeesters zien komen en gaan dan menig ander raadslid. Toen hij kennismaakte met de huidige burgervader, de patriciër Schelto Patijn, bleek dat diens moeder er ooit voor zorgde dat Roel van het Haagse Montessorilyceum geschopt werd. Van Duijn en het regentendom: hij lijkt er levenslang toe veroordeeld. 

De vraag is hoe een intelligent en gevoelig mens zoiets decennialang volhoudt. ‘Woede’, antwoordde hij me ooit in een enkel woord, maar in zijn boek bekent hij: “Soms slaap ik slecht omdat onze partij te klein is en samenwerking het parool hoort te zijn. In mijn dromen is de eenzame wolf een samenwerker.” En toen een collega-raadslid hem eens beschuldigde van Centrumpartij standpunten — Van Duijn had gepleit voor de spreiding van allochtonen over Amsterdam — heeft hij daarom in zijn bed gehuild: “Moet de politiek zich dan altijd voor mij op de rand van de afgrond afspelen?” 

Ondanks alles is Van Duijn geen fossiel uit de jaren zestig; hij is meegegroeid met de tijd. De staatloze samenleving, die oude anarchistische utopie, heeft hij al-lang prijsgegeven. Onlangs pleitte hij in Trouw zelfs voor een sterke staat om de psychopaten ter linker- en rechterzijde in toom te houden en het milieu te beschermen tegen het verslaafde producenten- en consumentendom. En hij besloot: “Ik ben liever een zondig samenwerkende refor-mist dan een geoogklepte revolutionair.” 

In zijn nieuwe boek blijkt dat hij in zijn eenmansguerrilla ook moed geput heeft uit de uitslag van het referendum op 17 mei 1995, toen het voorstel voor een Amsterdamse stadsprovincie met een overweldigende meerderheid werd verworpen. Van Duijn, zelf een vurig en principieel pleitbezorger van het referendum, ziet de vorming van een stadsprovincie als een poging van het Gezelschap, de big city politicians, om nog meer macht te krijgen over nog meer mensen. Hij was principieel genoeg om zijn politieke — en daarmee ook zijn materiële — lot aan de uitslag van de volksraadpleging te verbinden. 

Maar er zit ook iets anders achter zijn verzet. Van Duijn houdt van Amsterdam, het is zijn stad en die mag niet door het Gezelschap aan stukken gesneden worden. Zelfs van de Stopera — ‘dat blufferige, ietwat kinderlijke marmer’ — is hij, na er eerst van gegruwd te hebben, gaan houden. En wanneer hij ‘s ochtends met zijn fiets in de hand op de achterbank van de metro gaat zitten, voelt hij zich thuis, junks of geen junks. De geboren Hagenees is in dertig jaar een echte Mokumer geworden, ook al is hij het licht bekakte spraakje nooit kwijtgeraakt. En met zoveel politieke ervaring heeft hij het volste recht om zich het zevende zintuig van de gemeente Amsterdam te noemen. Zo’n man behoort gekoesterd te worden. Want de Van Thijns, Patijns, Etty’s of hoe ze verder ook mogen heten, zijn allemaal even inwisselbaar, maar Van Duijn is volstrekt uniek. En daarom is de vraag of Roel van Duijn blijft bijna net zo klemmend als die naar het voortbestaan van de hoofdstad.