Spring naar de content

‘Mijn hoogtepunt komt nog’

In 1985 ging hij als eerste Nederlandse astronaut de ruimte in en werd in één klap een Bekende Nederlander. Wubbo Ockels (1946) werkt noest door, ondanks hartinfarct en nierkanker. Offers waren er wel. ‘Voor mijn kinderen was ik een drukkende deken.’ door Sara van Gorp, foto Jos Lammers

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Redactie

Mijn ouders zijn bepalend geweest voor mijn succes. Zij hadden één ding dat wel bijzonder was: ik was altijd goed volgens hen. Als ik met een vier thuiskwam was de school verkeerd, of de leraar. Ik was een heel lastige leerling, altijd opstandig. Uiteindelijk ben ik van school gestuurd omdat ik grote heibel had met de geschiedenisleraar. Maar ik had ook een natuurkundeleraar die direct zag dat ik er talent voor had. De verwachtingen waren meteen hooggespannen: Ockels is bijzonder.

Positieve erkenningis een van de belangrijkste succesfactoren. Dat heeft mij de vrijheid gegeven een bijzonder pad te kiezen. Daarom heb ik misschien wel gereageerd op de advertentie voor ruimtevaarder, eind jaren zeventig.

Ik was eigenlijk een behoorlijke nerd. Gepromoveerd kernfysicus, een wetenschapper pur sang, alleen bezig met onderzoek. Ik leefde in feite met oogkleppen op. Dat ik toch solliciteerde op die vacature was ook omdat er het woord ‘experiment’ in stond, daar hield ik van, en nog.

Het is een kick om de eerste te zijn die ziet of iets klopt of niet. Dat ik me ervan bewust ben dat ik, Wubbo Ockels, de eerste ben die op die datum en die tijd de eerste ben die iets heeft gezien. Ik ben competitief, ja. Kan er niet tegen als ik in m’n eentje in m’n skiffje aan het roeien ben en dan ingehaald word door een dames-vier. Dat laat ik me niet gebeuren, dan moet ik ze eruit roeien. Ik hou wel van uitdagingen, dat vind ik lekker.

Jaloers op André Kuipers ben ik niet. Hij gaat wél voor de tweede keer de ruimte in, ik gun hem dat. Het is goed dat er een nieuwe generatie komt. Ik heb eind jaren tachtig zo’n drie, vier jaar gevochten voor mijn tweede vlucht en heb het opgegeven. Het lobbyen en trainen kost honderd procent van je tijd; ik wilde andere dingen doen. Het punt van frustratie ben ik meestal voor; ik weet wanneer ik op moet houden. Maar tot die tijd ben ik een enorme knokker. Ik ben op m’n best als ik tegenslag krijg. Dat heb ik heel sterk bij het milieuprobleem; daar zet ik me sinds tien jaar voor in. Ik heb vliegers bedacht die energie opwekken. Heb met de Delftse studentenal vier keer de World Solar Challenge gewonnen in Australië, met een auto op zonne-energie.


Wat ik me realiseerde toen ik in de ruimte de aarde op een afstand zag, is dat die aarde ons ruimteschip is. Hier besef je niet dat je zo’n 25 kilometer hierboven niet meer kunt leven. Dat is eigenlijk bedreigend, en de enige reden waarom we die dreiging niet zo sterk voelen, is omdat we ons beschermd voelen door een deken van de atmosfeer. Maar zo beschermd is dat niet. Als hoogleraar duurzame technologie aan de TU Delft vecht ik tegen het milieuprobleem. Voor mij gaan deuren open, door mijn achtergrond als ruimtevaarder. En als ik dan hoor, zoals een jaar geleden, dat het poolijs niet met één procent maar met tien procent per jaar smelt, dan ben ik een beetje uit het veld geslagen. Het is een veel serieuzer probleem dan je denkt, Wubbo. Dan moet ik mezelf opkrikken, zoeken naar kansen. Ik bedacht Ladies First, een beweging die staat voor een duurzaam Nederland. Met vrouwen als Marlies Dekkers, die het voortouw nemen. Vrouwen zetten zich meer in voor de lange termijn, en mijn doel is dat Nederland in 2050 honderd procent schoon is.

Het hoogtepunt van mijn leven komt nog, denk ik. Dat vind ik een mooie manier van leven, geloven dat het mooiste nog komt. Ik vind ouder worden heel interessant, waanzinnig is het. Veel mooier dan ik had verwacht. Ik dacht dat je sullig zou worden en geen seks meer zou hebben. Dat je niet echt leeft, alleen minder doet. Maar ik heb het idee dat ik alleen maar méér doe en vrijen nóg lekkerder vind en steeds meer dingen zie die me boeien, dat ik meer voel. Ik vind het fantastisch.

Toen ik voor het eerst zei dat ik de ruimte in wilde, zei mij vrouw: “Je bent gek.” Toch is ze gebleven, we zijn nu 45 jaar samen. Ze is me letterlijk gevolgd, met onze twee kinderen. Van het Groningse platteland naar de stad. Naar Bonn, naar Maastricht en naar Houston, waar ik anderhalf jaar astronautentraining heb gehad. Daar werd ze bang voor het gevaar van zo’n missie. Ik niet, eng is bij mij nooit zo aan de hand. Maar ik wist het wel. Tijdens de start had ik een bandrecordertje, daarop heb ik gezegd: “Mijn vrouw zal wel heel bang zijn als het misgaat, want ze ziet al het vuur, maar voor mij is het dan snel afgelopen.” Het is egocentrisch om het wel gewoon te doen, op missie gaan. Dat is ook belangrijk om succes te behalen.


En hard werken is ook nodig om succes te hebben, zonder meer. Ik geloof niet dat je met een vierdaagse werkweek succes kunt hebben op dit niveau. Ook al heb ik een hartinfarct gehad en nierkanker overleefd, ik werk er niet minder om. Ik denk dat ik doordat ik zo goed voor mijn gezondheid zorg al veel ouder ben geworden dan mijn vader. Hij is 53 geworden. Ik heb natuurlijk enorme mazzel gehad; dat hartinfarct had fataal kunnen zijn. Normaal gesproken eet ik op de universiteit een broodje aan m’n computer. Als ik dat die dag ook had gedaan, was het gewoon voorbij geweest. Maar m’n studenten hadden me zitten teasen: “Ockels, je moet een keer een kroket eten.” Dus ik mee naar de kantine, en daar kreeg ik dat infarct.

Door mijn succes had ik weinig tijd voor de kinderen en waren er weinig carrièremogelijkheden voor mijn vrouw. Mijn zoon heeft het moeilijk gehad. Tijdens een van zijn uitbarstingen zei hij: “Jij had nooit tijd voor mij.” Dat is zes jaar geleden, 23 was hij toen. Ik heb ‘m aangekeken en gezegd: “Oké, je hebt een maand, zeg het maar.” Hij had dat boekje gelezen, Zen and the Art of Motorcycle Maintenance; daarin trekken een vader en een zoon met de motor door Amerika. Zoiets wilde mijn zoon, ook al hadden we allebei nog nooit motor gereden. Een maand na ons gesprek zijn we naar Amerika gevlogen. Motoren gekocht, theorie gehaald, een weekend spoedcursus motorrijden gehad in Dallas. De maandag erop zijn we gestart, en we hebben tienduizend kilometer door Amerika gereden. Sindsdien is er een bijzondere band. Voor mijn kinderen was ik een drukkende deken. Dat het bijna onmogelijk is om beter te worden dan je vader, dat is moeilijk.


Met mijn dochter deed ik wel altijd al bijzondere dingen. Vanaf haar twaalfde gingen we geregeld met z’n tweeën deftig uit eten, als meneer en mevrouw. Maar ook voor haar had ik weinig tijd. Nu gaan we samenwerken, ze gaat een boek over me schrijven, dat is helemaal fantastisch. De zeven levens van Wubbo Ockels gaat het heten. Zij bekijkt het als journaliste en als dochter. Mijn relatie met haar wordt intenser door dat boek. Dus ook al kunnen er moeilijkheden zijn, er is bijna altijd een keerzijde. Daar geloof ik in, ik wil ervoor zorgen dat dat waar is.

Onderwerpen