Spring naar de content

Fragmenten uit Woensdag, gehaktdag

Ik heb over Hannie’s verdwijning met niemand kunnen praten. In stilte heb ik om haar gehuild, met haar gesproken en haar gelijk gegeven – telkens weer en steeds maar weer. We bespraken het en ik gaf antwoord op al haar vragen. “Hoe heeft het zover kunnen komen, m’n jongetje?” Mea culpa, Hannepan. Wat was de druppel? Was het iets belangrijks, iets existentie-bedreigends? Of was het iets kleins en venijnigs – onbeduidend in vergelijking met de hele situatie en dan tóch belangrijk genoeg om tot zoiets verschrikkelijks te komen…? Ik weet het niet.

Gepubliceerd op: door Redactie

Tegenstrijdige gevoelens kwamen bij mij boven, telkens als ik eerlijk antwoord geven moest. Aan de ene kant de erkenning van het onrecht dat haar was aangedaan, aan de andere kant mijn verwijt dat ze niet zo lief en onschuldig was als ze door iedereen werd afgeschilderd. (-) In werkelijkheid verschilde ze niet zoveel van andere vrouwen die de baas speelden over hun man. Nu zie ik het pas duidelijk – ik was haar slaaf – in de dubbele zin van het woord. Ik deed bijna alles wat ze wilde, sjokte overal met haar naartoe. Haar wens was mijn bevel – omdat ik van haar hield – en ik hou nog steeds van haar…

Ze zei mij wat ze al weken voor zich had gehouden: ik kon gaan. Ze schreeuwde het mij toe voor de zoveelste keer – alles had ik kapotgemaakt, vergokt, over de balk gegooid. Ze had geen zin meer met een kerel te leven die zichzelf te pletter zoop. Ze had een vent nodig die voor haar zorgde, die haar beschermde. De klootzak die ik was, had zich er al bij neergelegd dat zijn wijf tot haar zestigste voor hem zou blijven sappelen.

Ze probeerde mij te slaan. Misschien lachte ik – als ze kwaad was, kon ze daar niet tegen. Opeens was daar het breekijzer in de hand, dat op de wasmachine had gelegen. Van wat er toen gebeurde, herinner ik mij niet veel. Ze raakte mijn hand, er ontstond een worsteling en we kwamen bij de achterdeur in de tuin terecht. En daar is het gebeurd. Ze schreeuwde, gilde, hield niet op met gillen… Het achtervolgt me nu nog steeds.

Ik heb er nooit een moment aan gedacht mij tegenover wie dan ook te verontschuldigen. Dit zijn de feiten: men kan ze accepteren of niet. Ze zoeken het maar uit.


Had ik toen maar bekend. Als, als… Tijdens mijn eerste verhoor, negen jaar geleden, stond ik op het punt om te bekennen. (-) Een wat oudere rechercheur toonde begrip, was vriendelijk en wist de juiste snaar bij mij te raken. Hij werkte dusdanig op mijn gevoel dat ik rijp was voor de slacht. (-) Ik deed mijn mond open en toen besliste een binnenkomend telefoongesprek anders. Het verhoor werd onderbroken. Een uur later, weer terug uit mijn cel, werd het verhoor voortgezet door Bottema, een onbeschoft stuk vreten dat op mij neerkeek als ware ik een schadelijk insect. (-) Ik deed geen mond meer open. Zes uur later was ik vrij.

Ik schik mij in mijn nieuwe situatie met de aanvaarding en opluchting van iemand van wie een grote last is afgevallen. En dat is ook zo. Bij een gelovig christen zouden termen als Verzoening en Loutering opkomen. Voor een verstokte atheïst als ik zijn het slechts kreten, evenals Schuld en Boete, bedoeld om de irrationele ik in het gareel te houden. (-) In mijn geval is deze straf zinloos, omdat het een ander is die het strafbare feit heeft begaan. Het valt mij zwaar een oordeel te vellen over het gedrag van de man die mijn Hannie heeft vermoord. Hoe ik het ook wend of keer, het lukt me niet om inzicht in mezelf te krijgen. Was het een affecthandeling uit zelfbehoud? Was het een bezopen zuipschuit die kort voor hij in delirium geraakte, heel even duidelijk zag dat zijn existentie werd bedreigd? Kwam hij in opstand uit puur zelfbehoud – het meest natuurlijke en fundamentele instinct van ons wezen? Ik kom er niet uit. (-) Misschien ben ik wel gespleten, een schizofreen, gezellig met z’n tweetjes…


Ik werd wakker in de badkuip – uit een boze droom ontwaakt. Ik was nog steeds bezopen. Langzaam sijpelde de herinnering door. We hadden ruzie – ze gilde – en even daarvoor hoorde ik haar schelle stem: “ROT MAAR OP!” En mijn koffer – die stond klaar. Het is niet waar! Ik dwong mijn lijf om in beweging te komen. Op de grond lagen de kleren waar ik was uitgestapt. Bebloed. De nachtmerrie was werkelijkheid. (-) Mijn eerste bewuste impuls was: de politie bellen. Maar wie steekt er nou vrijwillig zijn nek in een strop… De meest natuurlijke en fundamentele instincten van mijn wezen kwamen daartegen in opstand.

Onderwerpen