Spring naar de content

Keith Richards

Keith Richards is gitarist en medeoprichter van The Rolling Stones. Onlangs verscheen zijn langverwachte autobiografie Life, die hij samen met ghostwriter James Fox schreef Gijs De Swarte

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Redactie

‘ Hoe het allemaal begon? Het was vreemd: we waren nog totaal onbekend en we moesten een interview doen met een tijdschrift – Jazz News heette het, geloof ik – en die man vroeg wat de naam van onze band was. We keken elkaar een beetje aan; we hadden geen flauw idee. Toevallig zagen we een plaatje van Muddy Waters op de grond liggen, en een van zijn nummers heet Rollin’ Stone. Dat was het! We hebben het zo’n beetje samen bedacht.

Even later stonden we in enorme stadions, verdienden we bakken met geld en kon je je eigen gitaar niet meer horen door het geschreeuw. Ik heb het er ooit met John Lennon over gehad. Hij zei: ‘Ja, waarom zou je muzikant zijn? Je staat er maar zo’n beetje op een podium – maakt niet uit wat je doet.’ Ik had nooit verwacht dat we er ook echt voor betaald zouden worden.

Idiote tijden. Het eerste wat we zeiden als we ergens aankwamen was: oké, wat is de vluchtroute? Ik herinner me een gig in Den Haag, geloof ik. Het vechten was net begonnen. Ik keek achterom om te zien hoe het met Ian (Stewart, toetsenist – GdS) ging, maar hij was er niet meer. Ik zag alleen een enorme bloedvlek. En dan die beroemdheid… Dat is heavy, man. Ik heb het weleens eerder gezegd: er zijn er meer aan beroemdheid kapot gegaan dan aan drugs.

Voor mij waren drugs een soort beschermlaag, een excuus, een manier om ertussenuit te knijpen; even weg van al die gekte en die roem. Maar je hebt het niet nodig – niet voor inspiratie, bedoel ik. Hé, ik heb geen zin meer om over dope te lullen. Het was een experiment en het heeft allemaal veel te lang geduurd.Er was uiteindelijk een moment dat ik dacht: oké, dit is niet ‘normaal’, en dat wordt het ook niet meer. We zijn geen ‘normale’ mensen – get real, deal with it. En toen ik eenmaal clean was, was Mick de baas van de band geworden. Heel goed, bless him. Hij heeft de hele gig gaande gehouden terwijl ik er eigenlijk niet echt was, maar groter dan de band was hij niet. Dus dat werd vechten. Ik heb hem wel gehaat, ja. En we zijn allebei nogal koppig, dus het heeft even geduurd.


Mick en ik kunnen er helemaal in opgaan, maar Charlie vindt het slap gelul allemaal. Charlie is een nuchtere man, rechttoe rechtaan, net als zijn muziek. Hij ziet het ongeveer zo: wij zorgen ervoor dat er ritme in zit, zodat Mick lekker kan ronddansen. Het gaat er om dat ik met iets kom, een riff, een geluid dat hem in gang zet, snap je? Het moet iets zijn waardoor hij opkijkt en zegt: ‘Oké, hier kan ik wat mee.’ En dat is niet makkelijk, want hij zegt dat niet vaak. Ik heb heel veel fantastische riffs liggen waar we niets aan hebben omdat hij er niet op reageerde.

Midnight Rambler is voor mij het beste voorbeeld. Daar werkt het allemaal. Het komt er op neer dat er iets gebeurt als we samen spelen, wat dat ook moge zijn; elektromagnetisch noem ik het weleens. En áls dat gebeurt, die energiestroom tussen Mick en mij, worden daar een boel andere mensen ook door geraakt en komt het weer bij ons terug, nóg sterker. Dan raak ik los man, zo de stratosfeer in! Het is een soort flow tussen hem, mij en het publiek. Magisch. Het is ook niet iets dat ik zomaar even kan reconstrueren. Het gebeurt, of ik het nu leuk vind of niet. Dus we zitten aan elkaar vast. Zo zie ik het. We zitten met elkaar opgescheept, dus laten we er het beste van maken. Ik hou van hem en ik haat hem, en mijn opdracht is er voor te zorgen dat hij zich omdraait en zegt: ‘Oh yeah!’ Waarom? Hoe? Geen idee. Hoe ontstaat een parel in een oester?” >