Spring naar de content

Turkse toestanden

In de Turkse badplaats Belek overwinterde afgelopen week ruim de helft van de Nederlandse eredivisieclubs. In hun kielzog: een legertje zaakwaarnemers en journalisten. Onder hen HP/De Tijd-verslaggever Marcel van Roosmalen. On the road met Merab Jordania en Gertjan Verbeek. ‘Jaja, das Wetter is fabelhaft.’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Redactie

Tientallen Europese profclubs – waaronder tien eredivieclubs, een handvol eerstedivisieclubs, een onbekend aantal amateurclubs en de Nederlandse scheidsrechters – reisden de afgelopen week naar de Turkse kust. Daarachteraan een horde voetbalmakelaars en journalisten. Kortom: een groot deel van het Nederlandse voetbalwereldje ontmoette elkaar in of rond de sliert all-inclusive hotels – goed of niet goed, ze hadden allemaal vijf sterren – rondom het badplaatsje Belek, waar het amusement bestond uit naar de kapper gaan of winkelen.

Ik reisde met een toestel van Sunexpress, een maatschappij waar ik aanvankelijk nog nooit van had gehoord. De stemming in het vliegtuig werd bepaald door het hoogste amateurteam van Sparta, waarvan de spits een indrukwekkend blauw oog had.

Louis Laros (voorheen Vitesse) en Patrick van Diermen (onder andere NEC en Anderlecht) waren namens de spelersvakbond VVCS op weg naar Belek. Ze wilden alle hotels langs om in een rustige setting bij te praten met spelers, trainers en vertegenwoordigers van de clubs. Ze bespraken het laatste nieuws: het team van Volendam lag al een week wakker van de feestende amateurteams in hun hotel. Trainer Gert Kruys had ‘s morgens een kotser voor zijn kamer aangetroffen.

Ook aanwezig: spelersmakelaar Humphrey Nijman. De Surinamer, die ooit met een paar telefoontjes vijf ton aan een transfer verdiende, zat in een glimmend pak op een stoel aan het gangpad en sprak met drie onbekende Costa Ricaanse spelers over de internationale voetbalwereld. Hij was goed in onderhandelen. Zijn methode: als een club een ton salaris wilde betalen, vroeg hij vier ton. “En dan komen we ergens in het midden uit.”


De drie boomlange negers luisterden ademloos. Ze gingen op proef meetrainen bij ‘diverse clubs’.

Bij de douane maakte Humphrey indruk door een scène te maken bij het loket waar ze inreisvisa verkochten. Ze kostten vijftien euro per sticker. Hij wilde een betaalbewijs, zodat hij de onkosten later van de belasting kon aftrekken.

Hij spreidde de armen en riep dat het incredible was.

De tekst en de gebaren werden nagedaan door zijn Costa Ricanen.

Ik checkte in bij hotel Bell Conti, een resort dat zijn beste tijd had gehad. Behalve het voetbalteam van FK Baku en een groep Canadese jeugdspelers waren er geen gasten. Het trappenhuis werd gebruikt als oefenruimte. Een Russisch sprekende trainer – met stok – joeg zijn spelers van de eerste naar de vijfde verdieping en terug.

Ik besloot het dorp te verkennen.

In het centrum waren alle straten opgebroken.

Een groep taxichauffeurs vergaderde onder een boom.

In de winkeltjes onderhandelden spelers van FC Veendam over de prijs van een Barcelona-shirt, waarop ze hun eigen naam lieten drukken.

Hulptrainer Gerard Wiekens had inkopen gedaan. Met twee plastic tassen vol nep-Björn Borg-onderbroeken in de hand liep hij door het centrum van Belek.

“Mooi spul, net echt,” zei hij.

Hij verwachtte dat half Veendam over een tijdje in zijn ondergoed zou lopen.

De avond ervoor hadden ze een oefenwedstrijd tegen jong-Vitesse gespeeld. “Op heel mooi gras.”

Met Louis Laros en Patrick van Diermen kon ik ‘s avonds meerijden naar het Sueno-hotel, dat een eigen golfbaan had. Het was de residentie van Vitesse. Ze hadden er een afspraak met Vitesse-speler Davy Propper, die zijn contract met Vitesse wilde verlengen. De gesprekken gingen over Vitesse. In de oefenwedstrijd tegen Veendam hadden bij jong-Vitesse acht proefspelers meegedaan: zes Georgiërs en twee Russen. Een van de Georgische talenten was zestien, maar zag eruit als twaalf. Het shirt hing tot op zijn knieën.


“Schandalig,” zei Louis Laros. “De club zet zich compleet voor lul.”

Op een landweg tussen niets en nergens kreeg de Turkse taxichauffeur een beroerte, of iets dat er op leek. Hij klapte voorover op het stuur en zei dat hij geen adem kreeg.

Na een minuut of vijf was hij weer in staat om te rijden.

In gebroken Nederlands zei hij dat hij zoiets nog nooit had meegemaakt.

“Wij ook niet,” zei Louis Laros. “Trap ‘m maar flink op z’n staart. We hebben een afspraak.”

Patrick van Diermen keek op zijn horloge.

“We moeten opschieten!”

De taxichauffeur begon weer te rijden. Hij bleef maar herhalen dat hij geen adem kreeg en dat dat voor hem ook iets nieuws was. De spelersbegeleiders van de VVCS adviseerden om zo snel mogelijk te rijden. In het hotel van Vitesse waren bankstellen en fijne stoelen en – nog belangrijker – glaasjes water, een probaat middeltje tegen ademhalingsproblemen.

In het hotel van Vitesse was ‘s avonds geen speler te zien. Na de trainingen prefereerden ze hun hotelkamer. Ze deden er computerspelletjes of keken naar de televisie. Rondom de club was een hoop gedoe. Julian Jenner had zich kritisch uitgelaten over het transferbeleid van de club. “Waarom halen ze allemaal buitenlandse gasten als ze mij hebben?” had hij gezegd. “Leuk hoor, een Spaans talent dat een half jaar blijft, maar haal dan Daley Blind of zo. Dan bouw je wat op.”

En Rogier Molhoek had tegenover Omroep Gelderland over het trainingskamp gezegd dat hij er ‘niets aan vond’.

Er waren ook tachtig sponsors meegereisd die zich ‘s avonds verveelden omdat ‘er geen speler naar beneden kwam’. “Alleen Julian Jenner en Alexander Büttner komen weleens een praatje maken,” zei een van hen. “Zij vervelen zich ook.”


In het midden van de lobby zat clubeigenaar Merab Jordania. Om hem heen een groep Georgiërs, waaronder de vader van Shota en Archil Arveladze. Wat ze bespraken, wist niemand. Technisch directeur Ted van Leeuwen, die als een van de weinigen nog echt geloofde in ‘Project 2013’, zei dat Jordania ‘voetbal ademde’. Hij en trainer Albert Ferrer voerden regelmatig ‘heel fijne gesprekken’ met de Georgiër. Vrijwel altijd kwam dan het wondervoetbal van Barcelona ter sprake. “Dan hebben we het erover hoe Pep dat team heeft opgebouwd.”

Hij baalde ervan dat er in de pers laatdunkend over Vitesse werd geschreven en voorspelde dat het hele Europese voetballandschap aan het kantelen was. Overal ontstonden ‘projecten’.

“Over een jaar of vijf zie je andere namen boven drijven. Manchester City natuurlijk, maar ook Malaga en Vitesse. In het hotel tegenover ons zit een Russische ploeg waarvan jij de naam niet kent. Die zijn hier met een eigen vliegtuig. Alles wordt door elkaar geshuffeld.”

Dat er binnen de club mensen waren die het beleid niet meer konden volgen, deed hij schouderophalend af. “Vitesse is een handelshuis, daar moeten ze nog aan wennen. In tijden van grote veranderingen zie je altijd dat er een groep is die alles wil laten zoals het was. We zitten in een proces. Dat geeft spanningen. Het is aanhaken of afhaken.”

Net als veel clubs reisden ook de Nederlandse scheidsrechters naar het Turkse Belek voor het jaarlijkse trainingskamp. Ze verbleven – inclusief juniorscheidsrechters en vijftien man begeleiding – in Calista Luxury Resort, een vijfsterrenhotel. Alleen Pol van Boekel was thuisgebleven omdat zijn vrouw hoogzwanger was.


Scheidsrechtersbaas Dick van Egmond (zonnebril op de neus, shirt keurig in de broek) leunde ontspannen tegen een hekje van het Arcadia-trainingscomplex, waar dagelijks werd getraind. Op het veld waren de scheidsrechters bezig met rek- en strekoefeningen. Ze zwaaiden met de armen boven het hoofd en huppelden van de ene naar de andere kant van het veld.

“Zie je dat het volledig synchroon gaat?” vroeg Van Egmond. “Het is een fijne groep. We werken hier met z’n allen keihard voor een geweldige tweede seizoenshelft. Je hoeft ze nergens op te wijzen. Vroeger zagen we op het veld weleens zes of zeven verschillende shirts. Dat is veranderd. We trainen vandaag in het rood, zoiets hoef ik maar één keer te zeggen. En vanmiddag, tijdens de theorie, hebben ze allemaal het blauwe shirt met de verticale witte streep aan. Nogmaals, ik hoef zoiets tijdens de briefing maar één keer te zeggen. Ik denk dat veel voetbalclubs hun vingers zouden aflikken bij zo’n discipline.”

Als hij een minpuntje moest noemen, was het misschien de plotselinge ziekte van Kevin Blom, een van zijn toparbiters. Niets om ons zorgen over te maken.

“Misschien te veel gegeten of te lang in het zonnetje gezeten.”

Drankmisbruik werd uitgesloten.

“Daar hebben de mannen geen behoefte aan. Ze kennen hun grenzen. Gisteravond hadden ze vrij. Ze organiseerden een quiz. Daarna hebben sommigen nog een drankje gedaan aan de bar. En er is een groepje van een mannetje of zes naar Antalya gegaan. Joggend, geloof ik. We maken ons geen zorgen over Kevin, we vinden het jammer voor hem dat hij een training moet missen.”

Op het veld bedankten de scheidsrechters hun docenten met een applausje voor weer een fijne ochtendsessie. Er volgde een ontspannen samenzijn met de pers. Jan Wegereef – die veel ervaring had met trainingskampen – had een stapel films meegenomen die ‘s avonds in de bioscoop van het hotel in groepsverband werden bekeken.


“Het is voor elk wat wils,” zei Wegereef. “Ik drijf mijn zin niet door. We beslissen samen wat we kijken. De meerderheid van stemmen beslist.”

Zijn lievelingsfilms waren Inception (“Met een uitmuntende Leonardo DiCaprio”) en Unstoppable.

“Die zijn alle twee vertoond, ja.”

Unstoppable was volgens hem ‘een typische scheidsrechtersfilm’.

“Alles zit erin: actie, achtervolgingen… Ontploffingen! De hoofdrolspelers staan onder druk en moeten in een split second beslissingen nemen. Daarin zit een parallel met ons bestaantje.”

Een dag later organiseerde Vitesse een persmoment. In de lobby van het hotel zaten trainer Albert Ferrer en persvoorlichter Ester Bal. Eromheen vier journalisten. Ferrer keek naar de grond en zei dat een kampioenschap er dit jaar nog niet in zat. Dat was geen nieuws: Vitesse staat vijftiende. Hij richtte zich dit seizoen op een plek die recht geeft op deelname aan de playoffs voor Europees voetbal, iets wat met de nieuwe aankopen – de Japanner Michiro Yasuda en het Barcelona-talent Martí Riverola – mogelijk moest zijn. De avond ervóór was er nog een topper in het spelers-hotel gearriveerd: Haruna Babangida, de broer van ex-Ajacied Tijjani, die op een zijspoor was beland bij Mainz ’05. “Hij komt uit de Barcelona-school”, zei Ferrer. “Dus de vaardigheden zijn aanwezig.”

Hij voegde eraan toe dat het veel zou schelen als Vitesse doelpunten zou gaan maken. Op zijn verlanglijstje dat hij dagelijks doornam met technisch directeur Ted van Leeuwen en eigenaar Merab Jordania had hij voor de zekerheid ‘nog meer scorende spitsen’ gezet.

Om de sfeer in de groep wat te verhogen, had hij een verrassing voor de spelers op het programma staan. Een fun-training: met z’n allen paintballen in het bos. Het was op vrijwillige basis. De belangstelling was vooralsnog niet groot. Zes spelers hadden aangegeven eventueel wel mee te willen doen.


Hij sloot af met de mededeling dat doelpunten maken een essentieel onderdeel van het voetbal was.

AZ was met 29 spelers afgereisd naar Belek. In de lobby van het spelershotel vertelde persvoorlichter Daan Schippers, die net als de spelers een trainingspak droeg – “Uniformiteit van kleding, een overblijfseltje uit de Louis van Gaal-tijd” – dat de reis naar Turkije voorspoedig was verlopen. De sfeer in de groep was goed. Voor de rest kon hij er weinig over zeggen. Dat mocht ook niet. Bij AZ waren duidelijke afspraken.

Het was wachten tot trainer Gertjan Verbeek zijn toetje op had, waarna die de verzamelde pers – vier journalisten – zou bijpraten. Tot het zover was, werd er niets zinnigs gezegd. En dus hingen we met z’n vijven in de gebloemde bankstellen.

De journalisten wisselden nieuwtjes uit.

In het hotel van De Graafschap was het eten slecht. Guus Hiddink was er op bezoek geweest om een vorkje mee te prikken, maar hij had het eten laten staan. “Vochtige roereieren, slechte zalm en taai vlees.”

En bij Ajax kon niets.

Het hotel was compleet afgegrendeld voor buitenstaanders. Zelfs de eigen media van Ajax moesten ergens anders slapen. Het kwam omdat er twee mooie, jonge vrouwen werkten. Het hotel bleek echter bevolkt door 125 modellen die meededen aan een schoonheidswedstrijd.

Assistent-trainer Martin Haar van AZ passeerde.

Hij ging wijdbeens voor het gezelschap staan, de handen warmend in de trainingsbroek zonder zakken.

“Toetje op?” vroeg Daan.

“Ik wel,” zei Martin.

“En Gertjan?” vroeg Daan.

“Die is nog bezig,” zei Martin.

Daan daarna tegen de journalisten: “Gertjan is nog bezig aan het toetje. Ik denk dat-ie zo wel komt.”


Een kwartier later was het zover.

Gertjan gebaarde dat we naar hem toe mochten komen.

Persvoorlichter Daan klaarde zichtbaar op.

Aan het gezicht en de gebaren van de trainer kon hij zien dat Gertjan een goed humeur had. Een paar weken eerder was in Voetbal International een verhaal van maar liefst zeventien pagina’s verschenen waarin uitgebreid de ‘twee gezichten’ van de AZ-trainer waren beschreven. De persoonlijkheid van Gertjan Verbeek kende twee kanten: er was een Gert en er was een Jan, en je wist nooit wie je tegenover je kreeg.

Een van de journalisten had het gelezen en stelde de legendarische vraag: “Zitten we tegenover Gert of hebben we te maken met Jan?”

Gertjan moest erom lachen.

Hij had, ondanks nare herinneringen, een geweldige week in Belek. Er werd goed gewerkt.

Twee jaar geleden was hij er ook. Met Feyenoord. Tijdens zijn dagelijkse duurloop was hij het hotel gepasseerd waar ze toen logeerden. Het was een week geweest waarin alles mis ging. De bliksem sloeg in tijdens een trainingssessie, het had de hele week geregend en de spelers sloegen aan het muiten.

“Dan weet je dat het afgelopen is. De chemie ontbrak. Het was uitgewerkt.”

Hoe anders was de situatie nu.

Bij AZ had hij te maken met een brave groep, die alles deed wat hij hen opdroeg. Hij hoefde ‘s avonds niet in de lobby van het hotel te zitten om te controleren of er spelers ontsnapten. Sterker: hij vond ze af en toe te braaf.

“Ik heb gezegd: neem nou ook een spijkerbroek mee, dan kun je af en toe naar de disco. Ik geloof niet dat ze dat doen. Ze zitten hele avonden achter de computer op hun kamer.”Zelf had hij niets met ‘moderne fratsen’ als computers.


De trainingsschema’s tekende hij nog gewoon op ruitjespapier.

“Ik weet hoe hij aan en uit moet en dan houdt het op.”

Om te ontspannen was hij graag fysiek bezig. Hij hing in zijn vrije tijd in het fitnesscentrum of hij reed rond op zijn motor, maar zijn allergrootste hobby was toch wel het verbouwen van boerderijen. “Ik lees en kijk niets meer terug van mezelf. Dat zorgt voor spanningen. Ik heb gemerkt dat klussen de beste manier van ontspannen is. Tijdens het fitnessen of het motorrijden kunnen je gedachten af en toe afdwalen. Dat kun je je tijdens het klussen niet veroorloven. Dan boor je in je hand of je zaagt jezelf in de vingers.”

Van televisiekijken hield hij ook niet.

“Ik heb thuis zo’n ding. Zo’n recorder waar je van die schijfjes in stopt. Ik heb een paar van die schijfjes over klussen. Die gaan over hoe je het beste cement maakt. Dat kijk ik. Om te leren.”

Na afloop van het interview poseerde hij geduldig voor een foto.

De fotograaf van De Telegraaf had een keukentrap uit Nederland meegenomen om de AZ-trainer ‘eens een keer heel anders’ te fotograferen.

“Toe maar,” zei Gertjan Verbeek.

Hij werd herkend door een groep Duitse toeristes op leeftijd en begon aan een geanimeerd gesprek.

“Jaja,” zei hij, “das Wetter is fabelhaft.”

Sergio Romero, de doelman van AZ, passeerde.

“Ga je de stad in, Romero?”, vroeg Verbeek.

Romero schudde het hoofd.

Hij ging naar de sauna in de kelder en daarna in zijn bed liggen.

“Zie je wel,” zei Verbeek. “Ik hoef hier niets in de gaten te houden.”

In zijn tijd, de tijd dat de meeste voetballers er nog iets naast deden, was dat anders. “Wij zagen het voetbal toch meer als iets waar je ook plezier aan mocht beleven. Tegenwoordig is de hele lifestyle anders.”


Vitesse organiseerde een meet & greet met de spelers voor de meegereisde sponsors. Merab Jordania ontbrak.

Een jachthaveneigenares uit Arnhem liep direct naar Ismael Aissati.

“Krijg ik geen kusje meer?”

Daarna beklaagde ze zich over technisch directeur Ted van Leeuwen, die alle sponsors had weggestuurd bij de training. Ze moesten aan de andere kant van het veld gaan staan omdat Jordania en Ted van Leeuwen rustig wilden overleggen zonder dat ze werden afgeluisterd.

Ze wees naar trainer Albert Ferrer.

“De hele sfeer is veranderd sinds die spitsmuis aan de macht is.”

Algemeen directeur Paul van der Kraan hield een kort praatje. Daarna mochten de sponsors vragen stellen.

Jan Snellenburg – een van de vrienden van Vitesse die de club ooit hadden gered – vroeg aan Ferrer in welke taal ze tegenwoordig communiceerden en hoeveel nationaliteiten er eigenlijk in het team zaten.

“We proberen ons in het Engels verstaanbaar te maken,” zei Ferrer, die eraan toevoegde dat hij niet wist of de spelers hem begrepen.

Het was een grapje dat door alle aanwezigen serieus werd genomen.

Na een kwartier verdwenen spelers en trainers in optocht naar de eetzaal. De sponsors bleven ontevreden achter.

De alcoholconsumptie steeg en het niveau van de gesprekken daalde. Een van de sponsors beklaagde zich over zijn economische situatie, die hij als volgt samenvatte: “Een tweede kut maakt je blut.”

En commercieel directeur Marie José Helle vertelde tegen iedereen die het maar horen wilde dat ze was benaderd door een vriend van Jordania. Toen ze zei dat ze getrouwd was, antwoordde hij: “Then I have to shoot your husband.”


Een Georgisch grapje.

Onderwerpen