Spring naar de content

Wat leest de Mulischstraat?

Zijn geboortestad vernoemt een straat naar hem. Maar een Harry Mulischstraat in het volkse Haarlem-Noord? Hoe staat het daar met de literatuurbeleving? ‘Aan literatuur doe ik niet.’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Karen Geurtsen

Koud, grijs en regenachtig is het. Echt een dag om je met een goed boek op de bank te nestelen. Maar dat zit er niet in vandaag: we gaan op pad in de Haarlemse Schrijversbuurt, om te kijken wat daar in de boekenkast staat. De buurt ligt in Delftwijk Noord, een ‘aandachtswijk’ voor de gemeente, die er vooral veel in de openbare ruimte investeert. Statistieken melden veel lage inkomens en een relatief hoge werkloosheid. Bijna veertig procent van de woningen is er sociale huur, wat tot uiting komt in monotone galerijflats. De grandeur van een schrijver als Harry Mulisch is hier ver te zoeken. Past zijn straat niet beter in de chique Koninginnebuurt, waar de laatste van de Grote Drie uit de Nederlandse literatuur zelf ook geboren is?

Op het stuk grond waar binnenkort een straat met Mulisch’ naam moet komen te liggen, staat nog slechts een flat in aanbouw. Het ligt er verlaten bij. Iets verderop staan nog vier flats: vaalgele laagbouw.

“Ik lees niet. Ik zit in de IT.” In zijn grijze trainingsbroek rookt een donkerblonde jongen van een jaar of twintig op de drempel van zijn maisonnette een sigaretje. Rijksstraatweg nummer 639 valt op in het eenvormige gele huizenblok. Dat komt door de met hedera begroeide pergola in het voortuintje.

“En je ouders? Lezen die misschien?”

“Ik roep mijn moeder wel even.”

Een kleine ronde vrouw met een brilletje verschijnt tussen de deurpost en de halfopen voordeur. Argwanend vraagt ze wat er aan de hand is. Als ze hoort dat het over boeken gaat, ontdooit ze. Marion van Kesteren (57) leest namelijk wel. Ze heeft zelfs een behoorlijke boekenkast vol.


“Kom maar kijken.” De deur gaat open tot tegen het schoenenrek, zodat er net ruimte is om te passeren, naar het volle woonkamertje aan de achterkant. Naast boeken houdt Van Kesteren ook van vogels, daar verzamelt ze beeldjes van. Heel veel beeldjes.

Naast de rode bank, waarop Van Kesterens echtgenoot PSV-Ajax zit te kijken, staat de boekenkast. We zien titels van Geert Mak, Jan Wolkers en Jan Siebelink. “Ik kijk vaak naar dat boekenprogramma op zondag (VPRO’s Boeken, – KG). Als daar dan wat leuks tussen zit, ga ik dat lezen.” Nu is ze bezig met De bril van Darwin van Mark Nelissen.

“Mijn zoon houdt niet van lezen. Hij mag niet binnen roken, daarom stond hij buiten. Vroeger lazen ze wel, hoor. Boven heb ik nog twee kasten vol kinderboeken. Trouwens… dit is ook een fantastisch boek!” Het is De verborgen bloem van Pearl S. Buck, die als eerste Amerikaanse vrouw de Nobelprijs voor de Literatuur won. Na ook de tekeningen van het nieuwe stratenplan te hebben aanschouwd – Van Kesteren zit in de wijkraad – staan we tien minuten later en een vooroordeel armer weer buiten. Mulisch hebben we niet gezien in de kast, maar in Delftwijk Noord leest dus wél iemand literatuur.

Niet iedereen in de buurt is even hartelijk als Marion van Kesteren. Wachtend voor de deur van nummer 701 horen we een overtuigende klik. De deur wordt nog verder op slot gedraaid. Mevrouw Kater van nummer 153 heeft vandaag evenmin zin in bezoek. Ze steekt nog wel even haar grijze hoofd door het keukenraam.

“Ja?”

“Hallo, we zijn van HP/De Tijd en…”

“O, nee hoor. Geen interesse.”


“Maar we willen u niks verkopen hoor, mevrouw. We willen alleen vragen wat u aan het lezen bent…”

“Niks hoor, ik heb telefoon. Daag.”

Het leven van een colporteur gaat niet over rozen.

In de volgende rij naamplaatjes trekt de naam ‘Stoutjesdijk’ de aandacht. Ditmaal zijn de rollen omgedraaid en roept moeder Stoutjesdijk haar zoon naar de galerij. Elmo van der Weg (22) – grijze trui met capuchon en Replay-broek – leest ‘een héél goed boek’. Uitdagend: “Maar het is wel erg oud. Een jaar of tweeduizend.” Na een speelse blik vervolgt hij: “Inderdaad, de Bijbel. Dat had je niet verwacht, he? Kom binnen.”

Wij maken deel uit van een hoger plan, denkt Van der Weg. Als startend onder-nemer was hij net op zoek naar een interviewer. Enthousiast ratelt hij: “Dat jullie nu aanbellen, is geen toeval. God heeft ons bij elkaar gebracht.”

Mogen we toch nog even in de boekenkast kijken?

Boven staat in een volgepakt rommelkamertje een lichthouten vakkenkast. Van der Weg: “Dit is het. Zoals je ziet, we lezen eigenlijk alleen zwaar-christelijke boeken.” Inderdaad springen titels als God incognito, Dromen met God en Leven onder invloed in het oog. Daarnaast zijn de overblijfselen uit Van der Wegs kindertijd ruim vertegenwoordigd. Annie M.G. Schmidt en Dick Laan vullen de bovenste schappen, onderin staat een ingebonden serie van wereldberoemde jeugdverhalen, waaronder Robinson Crusoë, De drie musketiers en De avonturen van Tom Sawyer.

Van der Weg: “Maar eigenlijk is er natuurlijk maar één boek.”

We besluiten dat dat wel zo handig is voor als je op vakantie gaat.

Op dezelfde galerij, maar dan een paar deuren verder, doet Ikram Adellaoui (15) open. Schuchter blijft ze in haar zwarte geborduurde jurk en rode slippers half achter de deur staan. Wat ze leest?


“Nou gewoon, chicklit en thrillers. Nu ben ik bezig in Slaapliedjes voor kleine criminelen van Heather O’Neill.” Een verhaal over de twaalfjarige Baby ‘die haar leven met haar 26-jarige, aan drugs verslaafde vader Jules in de grote stad Montreal beschrijft’, lezen we op bol.com, ‘een boek dat je beurtelings laat lachen en huilen’.

Ikrams boeken zijn van de bieb en liggen in een stapel naast haar bed, vertelt ze. Een boekenkast hebben ze niet, en ze kan me niet binnenlaten, want haar vader is niet thuis. Leest de rest van haar familie ook? “Mijn vader wel. Maar vooral Marokkaanse boeken. En de krant natuurlijk. Mijn moeder kan niet lezen.”

Bij Naoual (20) in de flat ernaast is het van hetzelfde laken een pak. Moeder leest niet, en vader vooral Franse en Arabische boeken. Waarover? Naoual: “Geen idee. Ik spreek het allebei niet. Maar mijn zusjes en ik lezen ook heel veel.” Een van hen rent de trap op om hun boeken te pakken. Naoual leest Gebroken licht van Kim Edwards, op bol.com beschreven als ‘boeiende ontspanningslectuur voor een grote (vrouwelijke) lezersgroep’.

Haar zusje van acht is bezig in Geschonden van de Palestijnse Souad. In haar autobiografie verhaalt ze hoe ze ongetrouwd zwanger raakt. Omdat ze de familie heeft onteerd, moet ze sterven. Haar zwager steekt haar daarom in brand, maar ze overleeft het.

Naoual: “Eigenlijk is ze er te jong voor, maar ja.”

Bij Nel van Vliet (60) aan de Jan Campertstraat is het juist zij die veel leest. Haar man en dochter hebben er geen geduld voor, vertelt ze aan de grote keukentafel waar ze net het Haarlems Dagblad zat door te nemen. “Soms lees ik drie boeken in een week. Maar ik kan er ook veertien dagen geen aanraken. Het is nogal wisselvallig bij mij.”


Nu is ze bezig met een boek van Penny Vincenzi, een wat ingewikkelder soort chicklit: Een fatale affaire.”Het gaat over een relatie met allemaal gedoe.”

En dan gaat er iemand dood?

“Dat weet ik natuurlijk nog niet.”

Een boekenkast heeft Nel niet. Veel van haar oude boeken liggen in de berging. Die moeten weg. Wat ze van de bieb aan het lezen is, ligt onder op het houten dressoir. Onder andere Karin Slaughter en Amstel. Het verhaal van ons bier.

Een weinig courante titel. Van Vliet: “Mijn man werkt bij de Heineken.”

Van de discussie over de Harry Mulischstraat heeft Nel gehoord. “Belachelijk toch? Alsof Haarlem-Noord niet goed genoeg is.” Hardop nadenkend: “Alhoewel, toen ik vroeger nog in de Bomenbuurt woonde, zei ik ook altijd dat ik nooit naar de andere kant van de Jan Gijzenkade zou gaan.” Kennelijk is dat de psychologische grens voor Haarlemmers uit het centrum. “Maar dan nog,” gaat ze verder, “de straten hier heten allemaal naar schrijvers en dichters. Alsof Mulisch beter is dan Campert of zo. Ja toch?”

Bij Nel van Vliet om de hoek woont Nancy de Ridder (32). Door de intercom meldt ze al dat we niks aan haar hebben: “Ik lees niet. Maar je mag best even binnenkomen, hoor.” Mulisch zullen we hier niet aantreffen, maar dochter Kaylee (7), inderdaad vernoemd naar het liedje van Rene Froger, leest wel. Pas sinds kort natuurlijk, maar met veel plezier. Trots troont ze het bezoek mee naar haar kamertje, een oase van roze. Als ze eenmaal begint met voorlezen uit Naar bed, van Trace Moroney, is ze niet meer te stoppen.

Nancy: “Ik lees haar ook wel voor, hoor. Maar zelf heb ik het geduld niet. En als ik ‘s avonds in bed ga lezen, val ik direct in slaap.”


De Ridder kijkt liever films. “Actiefilms en films over de Tweede Wereldoorlog. Dat fascineert me. Daar heb ik weleens twee boeken over gelezen. Maar naar de titels moet je me niet vragen.”

Veel intercoms blijven deze middag stil. Met Willem Mantel (58) hebben we nog één keer geluk. Hij nodigt ons uit om boven te komen op nummer 839 van de L-flat, waar aan de noordkant de Gerard Revestraat zal komen. “Let niet op de rotzooi, ik ben aan het klussen,” heet hij ons welkom. Op de vloer liggen planken, een zaag en ander gereedschap. Een enorm poppenhuis vult de rechterwand van de woonkamer.

Rolstoelmonteur Mantel heeft vroeger als timmerman gewerkt. Al twintig jaar bouwt hij aan zijn twee meter hoge grachtenpand. Het zal nog wel een paar jaar duren eer het klaar is. Mantel: “Ik moet nog linnenpersen maken. Een grote voor het gewone linnen, een kleine voor de servetten. Daar ben ik zo een jaar mee bezig. Net als met dit gereedschapskistje.”

Hij stapt over de klusrommel naar het poppenhuis en haalt er een mini-gereedschapskistje uit, met echt gereedschap. “En alles werkt. Kijk maar.” Met een minuscuul houtschaafje van nog geen twee centimeter lang schaaft hij trots een krulletje hout van een plankje.

Zijn boeken staan op schappen in de logeerkamer. De meeste gaan over zijn hobby. Antiek bestek van W.A. Forbes, Kunstschildersmaterialen en schildertechnieken van F. Kerkdijk en Het kleine Loo, over Paleis ‘t Loo in poppenhuisformaat, waaraan honderd miniaturisten ruim drie jaar hebben gewerkt.

“Het zijn eigenlijk allemaal boeken over het vak. Daar leer ik uit dat een bankhaak ook wel een futselhout wordt genoemd. Heel interessant.”

Toch wil Mantel ‘s avonds ook weleens wat anders lezen. Hij is bezig in de autobiografie van Keith Richards. “Die heb ik gekregen van mijn broer. Maar het duurt nog wel even voor die uit is. Dit moet eerst af.” Hij wijst op een kaartspel ter grootte van een vingernagel en toont de klaver negen. “Omdat het zo’n gepriegel is, kan ik er maximaal vijf op een avond maken.”


Tot slot toont Mantel het klapstuk van zijn boekenkast: Het Hollandse pronkpoppenhuis. Interieur en huishouden in de zeventiende en achttiende eeuw.

“Dat is mijn bijbel,” voegt hij eraan toe.

En Mulisch of Reve, heeft hij daar ooit wat van gelezen? “Nee hoor, literatuur doe ik niet aan. Ik snap er niks van en ik steek er ook niks van op.”