Spring naar de content

Verkiest u een asielzoeker boven bultrug Johannes?

Op een kale matras zit een vrouw. Ze staart naar de televisie. Ze ziet een heel grote vis die is aangespoeld op het strand. De mensen maken zich druk om de vis, begrijpt ze met het beetje Nederlands dat ze kent. Ze had de taal van het land waar ze terecht was gekomen graag echt willen leren, maar dat mocht niet in het asielzoekerscentrum. Eerst een status, dan pas Nederlands leren. Gelukkig pikte ze hier en daar wat woordjes op en kan ze nu televisie kijken om de eenzaamheid te verdrijven.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Marijn de Vries

Toen ze in het centrum zat, wilde ze niets liever dan daar weg. Ze verlangde naar huis, miste haar familie zo erg dat het pijn deed. Maar haar familie was er niet meer was. Vermoord door de milities, die haar verkrachtten en voor dood achter lieten. Ze sluit haar ogen om de afschuwelijke beelden die op haar netvlies verschijnen te verdrijven. De mist in haar hoofd trekt op, ze opent haar ogen en ze ziet de vis weer. Hij ligt nog steeds op zijn plek in het ondiepe water. Er krioelen mensen omheen.

Nu ze al weken in de lege kamer op het matras zit, concludeert ze dat het asielzoekerscentrum zo erg nog niet was. Daar sprak ze tenminste nog eens iemand. Al ging elk gesprek over hetzelfde onderwerp: heb jij al bericht gehad? Weet jij het al? Mag je blijven? De spanning was vaak om te snijden. Mensen kregen snel ruzie, er werd vaak gevochten. Om drank, om een kledingstuk, om sigaretten of gewoon, om even stoom af te blazen. De vrouw richt haar aandacht weer op de tv en meent te begrijpen dat er een stroom van verontwaardiging op gang is gekomen. Heel Nederland wil dat de vis blijft leven.

Die weken in de tent, toen ze eenmaal uitgewezen was, waren afschuwelijk. Het was koud. Ze kreeg een longontsteking. En het regende. Het regende en regende in dit land waar het altijd lijkt te regenen. Op het beeldscherm ziet ze nu een politica in een bootje die bij de vis wil gaan kijken. Misschien gaat ze er wel kamervragen over stellen, over de aangespoelde vis, en hoe die gered moet worden. Kan de marine niet helpen, de landmacht, de politie?

‘Die weken in de tent, toen ze eenmaal uitgewezen was, waren afschuwelijk’

Toen de politie het tentenkamp kwam ontruimen, wist de vrouw het zeker: vanaf nu was ze illegaal in Nederland. Aan de politici die zo nu en dan langs waren gekomen in het asielzoekerscentrum en later bij het tentenkamp had ze wel honderd keer uitgelegd dat ze niets liever wilde dan naar huis. Maar ze had geen huis meer. Iedereen was dood, alles was kapot. En haar verkrachters hadden haar gezegd dat ze nooit meer terug moest komen, terwijl ze met hun messen haar gezicht en buik open haalden. De politici hadden geknikt, maar gezegd dat regels nu eenmaal regels zijn.

Godzijdank waren er een paar mensen die haar een handje wilden helpen. Ze werd naar deze kamer gebracht. Ze kreeg een matras, dekens en een tv. En nu zit ze en wacht ze. Maar waarop eigenlijk? Op redding? Dat hoeft ze van dit land niet te verwachten, zoveel weet ze nu ook wel. Sterker, officieel bestaat ze niet eens meer. Op tv ziet ze dat de vis overleden is. Terwijl een groep mensen een stille tocht loopt uit bekommernis om een dode vis, kan zij niet anders dan zich afvragen: zal zich ooit nog iemand in dit land om haar bekommeren?