Spring naar de content

‘Ik denk dat ik op mannen val’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door De Redactie
Geen geheim is veilig voor de biografie van ras-entertainer Gordon. Over zijn vreselijke jeugd, zijn moeilijke coming-out en zijn legendarische drugsgebruik. Twee exclusieve passages uit de binnenkort te verschijnen biografie van Marcel Langedijk. “Ik was achttien. Ze wisten het al veel langer, thuis, dat wel. Ze zagen mij als jochie dag en nacht met Marijn, een vriendje van me, een bloedmooi jongetje. We deden samen die opleiding voor kok/kelner. Marijn was een kakker, hij kwam uit Broek in Waterland, zijn moeder was er wethouder. Ik was maar een jongen van de markt, maar we waren onafscheidelijk. Marijn was een schoolkameraadje, maar eigenlijk was hij veel meer dan dat. Ik had een videorecorder op mijn kamer. Gingen we heel stiekem pornofilms kijken. Samen masturberen. Mocht ik aan zijn piemel zitten. Dat vond ik zó geil. Ik was gek op die jongen, niet normaal, ik was helemaal verliefd, maar ik kon dat niet zeggen. Hij wist het wel, natuurlijk, en hij vond het ook prachtig, maar het was een stil verbond. Hij was eigenlijk gewoon mijn eerste echte vriendje. Iedereen wist: Gordon en Marijn zijn samen. Wij waren zo gek op elkaar, we hebben zo vreselijk gelachen samen. En wat was hij knap... Ik was gebiologeerd door zijn uiterlijk. Zwarte, lange haren, prachtig lijf, pik van hier tot Herejezusveen, godverdomme zeg, wat een god was het. Marijn, ja, dat is wel mijn eerste liefde geweest. Maar mijn ouders haatten hem. Die hadden wel iets door natuurlijk. Hij sliep heel veel bij me, en ze hadden ons op een gegeven moment betrapt. We lagen sa- men in bed. Dat vonden ze maar raar. Marijn zelf wilde ook niet dat het naar buiten kwam, hij was straight. Uiteindelijk hebben mijn ouders hem gedoogd. Hij was zelfs bij het vijfendertigjarige huwelijksjubileum van mijn ouders. Mijn oudste zus, Marja, heeft het uiteindelijk tegen mijn ouders gezegd. De hoorn van de telefoon lag niet goed op de haak. Dat zag ik, dus ik pak die hoorn op en ik hoor mijn zus tegen iemand praten: ‘Ja, ik heb net tegen mama gezegd dat Gordon waarschijnlijk homo is. Dat ze dat moet accepteren.’ Ik heb de hoorn erop gelegd en probeerde Marja direct terug te bellen. In gesprek natuurlijk. Ik bleef het proberen, tientallen keren. Ik ken dat telefoonnummer nog steeds uit mijn hoofd. Uiteindelijk kreeg ik haar aan de lijn. Ik vertelde dat ik haar gesprek had opgevangen. Ik zei: ‘Wat denk je wel niet? Ik ben helemaal geen homo.’ Marja zei: ‘Als je het niet bent, is dat prima, maar wij dachten allemaal dat het wel zo was.’ Een paar dagen later heb ik het toch maar tegen mijn ouders gezegd. Wat moest ik anders? Ik kwam van de trap af naar beneden en bleef staan. Mijn vader en moeder zaten op de bank. ‘Ik moet jullie wat zeggen.’ Ze keken me alle twee aan, net als in een film, dat gevoel. ‘Ik denk dat ik op mannen val.’ ‘Ach,’ zei mijn moeder, ‘sodemieter op hoor, gadverdamme. Het is vast een bevlieging.’ Mijn vader zei: ‘Als je maar niet ziek wordt, jongen, wees voorzichtig. Geen vieze aids krijgen.’ Ze vonden het verschrikkelijk, vooral mijn moeder. Ik woonde inmiddels alleen met mijn ouders, de rest was al uit huis. Die situatie werd onhoudbaar, ook omdat ik ze niet alleen met mijn homoseksualiteit had geconfronteerd, maar ook met het feit dat ik was misbruikt. (Gordon zegt van zijn zevende tot zijn twaalfde te zijn misbruikt door een familielid – red.) Daar wilden ze niet aan. Ze wilden het niet geloven. Er kwam steeds meer ruzie. Mijn vader dronk nog meer dan anders. Ik moest daar weg.” “Uiteindelijk verhuisde ik. Ik vond een huisje aan de Motorwal, ook in Noord. Ik richtte het mooi in, van mijn zelf bij elkaar verdiende centen. Ik had het toen best goed voor el- kaar. Ik had even geen contact meer met mijn ouders, ik zat op school, had een bijbaantje, het was prima zo. Twee weken nadat ik daar was gaan wonen, werd ik opgebeld door de oude buurvrouw van de Weegbreestraat. Half twee, midden in de nacht. ‘Gordon, het huis van je ouders staat in brand, ze zijn nog binnen. Je moet komen.’ Hoe slecht het contact ook was: ik stond daar binnen vijf minuten voor de deur. Op het moment dat ik daar aankwam, zag ik ze zo allebei uit het raam springen. Ze hadden alleen ondergoed aan. Het is later weer opgebouwd, maar het huis is die nacht helemaal afgebrand. Als ik daar nog had gewoond, had ik het niet overleefd, want de brand ontstond voor in het huis. Zij sliepen achter, ik voor. Ik was hartstikke dood geweest. Mijn vader was klusjesman, vond hij zelf. Maar dan wel zo eentje die geen enkele klus af- maakt. Hij deed alles zelf, dat wel. Hij had de koelkast in verbinding gezet met de centrale verwarming, met twee kroonsteentjes. Kon wel, vond hij, stroom was toch gewoon stroom? Dat gaf natuurlijk kortsluiting. Zo ontstond die brand. De brandweer kwam er later ook nog achter dat hij een breinaald in de gasmeter had gestoken. Zodat die meter stil bleef staan. Dat geloof je toch niet? Ergens moet ik daar vreselijk om gieren. Ze hebben uiteindelijk toch geld teruggekregen van de verzekering. Veel geld, iets van honderdduizend gulden. Omdat niet aantoonbaar was wat nou precies de oorzaak was. Daar hebben ze onwijs geluk mee gehad. En die breinaald in de gasmeter, dat was geen reden voor brand. Dat was gewoon fraude. Hebben ze nog wel een boete voor gekregen.” Na de brand brak een iets rustiger periode aan. Althans, zo leek het. “Ik bleef wel worstelen met het feit dat mijn ouders me niet accepteerden zoals ik was. Dat vond ik verschrikkelijk. Net zoals ik het heel erg vond dat ze me niet geloofden toen ik ze confronteerde met het misbruik. Dat vond ik zó erg. Hoe kun je dat nou niet aannemen van je kind? Ik werd er gek van. Zo gek dat ik na driekwart jaar op mezelf gewoond te hebben dacht: ik stap eruit. Ik had nog nooit gedronken, maar ik haalde drank en nam alle pillen die ik in huis had tegelijk in. Ik wilde dood. Als je ouders je niet geloven en je moeder je vertelt dat ze liever een kussen op je gezicht had gedrukt als ze had geweten dat ik homo was... Dat heeft ze letterlijk gezegd. Ik dacht: als dit de rest van mijn leven moet zijn... Ik wilde echt dood. Mijn broer John heeft me gevonden. Ik weet niet meer hoe het precies is gegaan, waarom juist hij me heeft gevonden. We hadden in de weken ervoor toevallig wat meer contact en hij maakte zich zorgen om me. In ieder geval was hij degene die me vond, die me wakker schudde en de hulpdiensten belde. Ik werd met de ambulance afgevoerd. Mijn maag werd leeggepompt, het was kantje boord. Volledige paniek in de familie, natuurlijk. Ik denk dat het een schreeuw om aandacht was, als ik heel eerlijk ben, maar zo voelde het toen niet. Ik wilde er echt uitstappen.” “Eigenlijk ben ik gaan drinken door Tineke de Nooij, mijn showbizzmoeder. Ik lustte helemaal niks, maar ik leerde Tineke kennen en zij is een bourgondiër. Ik ging een keertje met haar mee naar Kiev voor een of ander televisieprogramma. Liet ze me shotjes wodka drinken. De cameraman was dusdanig onder invloed dat Patrick (zijn toenmalige vriend – red.), die ook mee was, het geluid moest doen, want de geluidsman moest camera doen, omdat die cameraman helemaal naar de tyfus was van de wodka. Dat was mijn allereerste keer. Ik was benieuwd, nieuwsgierig. Wat was dat dan, die drank, hoe smaakte het? Ik vond het zo smerig. Tineke leerde me daarna wijn drinken. Daar ben ik helemaal niet rouwig om. Een wijntje bij het eten vind ik zo ongelooflijk supergezellig. Laatst was ik bij haar op bezoek in Zuid-Afrika; hebben we met z’n tweeën zes flessen wijn gedronken. Zalig. Moet je gewoon lekker doen. Maar ja, het is wel alcohol. En op dat punt ben ik toch ontzettend teleurgesteld in mezelf. Ik begrijp het eerlijk gezegd niet. Ik denk dat ik het toch vooral doe om dingen te vergeten, om dingen niet te hoeven zien. Ik drink ook vaak uit eenzaamheid, uit verdriet. Verbroken relaties, dat soort dingen, weet ik veel wat. Maar als het niet kan, als ik moet werken, drink ik ook weken niet. Geen enkel probleem. Dat kon mijn vader niet. Ik wel, ik ben niet verslaafd. Mijn eerste ervaring met drugs was op mijn tweeëndertigste. Een kwart pilletje. Xtc. Het gevoel van je eerste pilletje is geweldig. Godsallejezus wat was ik naar de klote. En we vonden het geweldig, Patrick en ik. Het was in een kroeg in de Reguliersdwarsstraat, tijdens de Gaylympics of de Olympic Gays of hoe dat ook heet. Het waren de Olympische Spelen voor de homo’s, in ieder geval. Ik vergeet het nooit meer. Vanaf toen hebben we dat elke week gedaan, als we uitgingen. Jarenlang. Echt. We vonden het zo fantastisch. Nu is het met name coke. Dat geeft me een beter gevoel. Ik ben soms thuis in mijn eentje coke aan het snuiven, puur om het kutgevoel uit mijn lijf te krijgen. Nee, ook dat is geen verslaving, want ik doe dat niet elke week. Maar ik snap wel dat het gevaarlijk is en het enge is dat ik het eigenlijk nergens meer leuk vind zonder coke. Ik ben vaak zo moe als ik naar een feestje moet. Zo moe dat ik nergens meer zin in heb, dat ik liever gewoon thuisblijf. Maar als je dan wat coke neemt, word je weer wakker. Zo werkt dat. Dat is best heel kut natuurlijk. Mijn lichaam geeft aan: je bent moe. Daar moet ik dan eigenlijk gewoon naar luisteren, ook omdat ik suikerziekte en die andere aandoeningen heb. Ik moet dus extra voorzichtig zijn. Daarom laat ik me altijd goed controleren en ik ben ook geen Wim Kieft, hè. Dat is zo extreem, dat heb ik nog nooit gedaan. Dat past ook niet bij mij. Ik zorg heel goed voor mezelf, de drugs zullen nooit de overhand krijgen. Ik heb het prima in de hand. Ja, oké, je kunt het beter niet gebruiken... Het is al met al een wonder dat ik nog leef, dat is waar, maar ik heb nooit zo veel gebruikt dat ik dood zou kunnen gaan. Ik heb maar één keer een moment gehad dat ik dacht dat dat wel ging gebeuren, dat het over was. Ik stond onder de douche en ik dacht: ik heb te veel genomen, ik geloof dat ik 112 moet bellen. Ik had zoveel gesnoven dat ik er hartkloppingen van kreeg. Wat erg was dat, dat gevoel, wat verschrikkelijk. Uiteindelijk kwam die ambulance en die broeders vroegen me of ik het hek nog kon openmaken. Dat was ook echt het enige ding wat ik nog kon. Uiteindelijk liep het goed af. Ik heb drank en drugs nooit een ding laten worden in mijn werk. Dat zal nooit gebeuren. Is ook nooit gebeurd. Nou ja, ik kwam weleens katerig van de drank of drugs op een optreden en heel soms had ik een snuif op, maar het was nooit zo dat ik niet meer toerekeningsvatbaar was. Ik kon altijd zingen. Het was op dat moment misschien niet het allerbeste optreden, maar ik gebruikte nooit tijdens de show.” “Nou ja, dat zeg ik wel, maar ik heb één keer een pilletje genomen... Min of meer per ongeluk. Ik dacht: het duurt nog wel even voor-ie begint te werken, dat optreden red ik nog wel, ik heb nog wel een uurtje. Ik moest zingen op een of ander bedrijfsfeest. Godverdomme zeg... ik kon geen woord meer uitbrengen. Dat was me toch een gênante vertoning. Ik stond op mijn kop. Dat moet je gewoon echt nooit doen, ook omdat het een enorm e ect op je stem heeft. Verder heb ik één keer een tv-optreden afgezegd. Ik zou met LA The Voices optreden in een programma van Myrna Goossen. Op woensdagmiddag. De avond ervoor had ik een paar gasten over de vloer gehad. Heel lekkere jongens. Ze wilden een feestje met mij en ondanks dat het dinsdagavond was, had ik zoiets van: eventjes kan wel. Ik vertelde ze nog wel dat de mannen van LA The Voices de volgende ochtend om elf uur voor de deur zouden staan, maar nee joh, dan waren ze al lang weg natuurlijk. Niet dus. Dat feestje liep helemaal uit de klauwen. Die gasten gingen op een gegeven moment zelfs aan de ghb. Dat doe ik niet. Ik heb alles geprobeerd, maar ghb en mdma, daar ga ik heel slecht op. Ik kan er niet tegen, ik word er ook geen leuker mens van. Maar die jongens hadden dat stiekem in mijn drankje gegooid. Ik weet niet of je het weleens gebruikt hebt, maar dan ben je dus echt helemaal van de wereld. Ik wel in ieder geval. Dat gebeurde rond vier of vijf uur ’s ochtends. Jezus. Op een gegeven moment ben ik tijdens een helder moment wakker geworden. Was het half elf ’s ochtends. Ik lag in bed, dat was me blijkbaar gelukt, dus ik ging naar beneden. Aan de keukentafel zaten drie gasten rechtop te slapen, met de kin op hun borst. Helemaal in coma. Ik dacht: nou, lekker, die zijn dood, heb ik weer. De vierde zag ik niet, maar die vond ik even later onder mijn auto, voor de deur, op de oprit. In z’n blote bast, in de kou. Precies op dat moment ging de bel. LA The Voices stond voor de deur en die jongens zien die halfnaakte gozer onder mijn auto liggen. ‘Was het leuk, schat, vannacht?’ Ik kon niks meer, ik was zó onder invloed, ik vond het vreselijk. Ik heb de jongens van LA The Voices binnengelaten en die zagen dat hele schouwspel bij mij in de woonkamer. Ze hebben gegild van het lachen. Uiteindelijk hebben zij die gasten naar huis gestuurd en mij in bed gelegd. Ik kon niet optreden natuurlijk. Zij zijn met z’n vieren naar Myrna gegaan, hebben haar verteld dat ik ziek was. Dat is erg, maar erger wordt het niet. Ik heb gezien hoe mijn idool Whitney Houston zichzelf te gronde heeft gericht. Daar ben ik heel erg ziek van geweest, dat vond ik zo triest. Ik ben nog in die kamer geweest waar ze is overleden, in het Beverly Hilton Hotel in Los Angeles. Ik heb een bewaker vijfhonderd dollar gegeven en tegen hem gezegd: ‘Ik moet die kamer in.’ Het zover laten komen, nee, dat zit niet in mijn systeem. Ik zou het ook niet aan mezelf kunnen verantwoorden.”

Onderwerpen