Spring naar de content
bron: Bram Lammers

Sturm und Drang in Cape Town: wat bezielt Kevin van Vliet?

F.J. Duyns ging in Kaapstad op bezoek bij schrijver Kevin van Vliet, die daar in een ‘veeschuur achter tralies’ woont. Het werd een memorabele ontmoeting. ‘Ik ruk net wat darmen los, goed dat jullie er zijn. En precies op tijd. In Zuid-Afrika ben je dan te vroeg.’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door F.J. Duyns

We zijn in paradijselijk Kaapstad, waar Jan van Riebeeck op 6 april 1652 aan land kwam met zijn VOC-flottielje. Hier, tussen de wijngaarden, voorbij de sloppenwijken waarin vele duizenden in grote armoede leven, zou schrijver en journalist Kevin van Vliet (1993) wonen. Een adres heeft hij niet. We hebben slechts enkele instructies.

In een cul-de-sac treffen we het ongemarkeerde huis aan dat aan ons is omschreven als ‘veeschuur achter tralies’. Bij het hek wacht een hond, een vechtersras. In de groentetuin werkt een man in overall. Hij is zwart. Een herinnering aan een grimmig verleden.

De jonge schrijver komt naar buiten lopen met een bebloed schort om. ‘Ik ruk net wat darmen los, goed dat jullie er zijn. En precies op tijd. In Zuid-Afrika ben je dan te vroeg. Niemand houdt zich hier aan afspraken. Als je geen zin hebt, dan kom je gewoon niet. Verjaardagen zijn er om vergeten te worden. Zalig. Eten jullie mee?’

Abboneer op een lidmaadschap

Flinke korting op een digitaal jaarabonnement

Sluit nu voordelig een abonnement af en maak kennis met de journalistieke kracht van HP/De Tijd. (Op elk moment opzegbaar.)

Word abonnee

Van Vliet is een frisse verschijning. Mijn blik glijdt langs de sportschoenen, over het blauwwit katoenen overhemd, de manchetten eenmaal omgeslagen. Die coiffure, die teinte, de twinkeling in zijn ogen – schuilt daarachter het brein waaruit Wolfsjong ontsproot, dat etterige boekje waaruit de geur van ontlasting en ontbinding opstijgt?

Het elektrische hek wil niet open. Er zou een technicus komen kijken maar die is niet komen opdagen. De partner van Van Vliet is buiten de deur en heeft de sleutel bij zich. ‘Ik word gek van al die hekken hier. Het is net een gevangenis. Als ik geen grote tuin had, had ik me allang verhangen.’

Er blijkt een probleem met de motor. ‘Die stroomuitval schopt alle systemen in de war. Soms staat ’s ochtends het hek ineens wijd open. Je schrikt je dood. De laatste gewapende overval hier in de buurt is alweer tien jaar geleden maar zeker weten doe je nooit. Daarom hebben we Blondi.’

Ik ruk net wat darmen los, goed dat jullie er zijn. En precies op tijd. In Zuid-Afrika ben je dan te vroeg. Niemand houdt zich hier aan afspraken.

Kevin van Vliet

Het is een janboel in de tot woonhuis omgebouwde paardenstal, meer opslag dan woonruimte. De tafels en kasten liggen vol paperassen, kassabonnen, kurken en schroefdoppen, blik, elastiek, nesten hondenhaar, een open conserveblik – de lepel er nog in. In de keuken doen vliegen zich tegoed aan vier geopende kabeljauwen. ‘Vanochtend gevangen door twee vissers. Illegaal, maar de visquota van die jongens worden ieder jaar verder afgeknepen. Chinezen krijgen de vergunningen en schrapen de hele oceaanbodem leeg. Alles gaat naar de kloten door die lui. De traditionele vissers gebruiken alleen wat ze nodig hebben. Precies genoeg, altijd vers. Ik ben gek op vis. Ik werkte vroeger op de palingrokerij en nam na sluiting vaak een zak slachtafval mee. Moeder prakte daar stoof van. Wil je oesters? Ook vers. Ze liggen op ijs.’ Aan de vislucht is slechts buiten te ontkomen.

De hond springt op en begint de fotograaf te berijden. ‘Down, Blondi, down!’ Het dier is vernoemd naar Duitse herder uit Van Vliets novelle Wolfsjong, gelijk de viervoeter van Adolf Hitler. Dit beest is geen herder maar een boerboel. ‘Een populair ras onder Afrikaner boeren. Uitstekende waakhond, groot hart, zeer loyaal. We verdenken hem van de herenliefde. Hij blaft alleen naar vrouwen.’ Het dier heeft een open wond op zijn snuit. ‘Ik ben vorige week over ’m heen gereden, hij lag achter de auto te slapen. Stond op alsof er niks gebeurd was.’

Er hangt geen kunst aan de muur, er is geen boek te bekennen. Zou deze jongen weleens een letter van Sartre hebben gelezen? Zou hij weten wie Jung is? In de keuken staat braderie-achtige muziek op. Mexicaans, of van die orde.

We gaan op de veranda zitten. ‘Willen jullie rood, wit of sterk? Bier heb ik niet. De wijnen zijn hier uitstekend, heel rijk. Veel beter dan dat waterige bocht uit Frankrijk. Zelfs de champagne is beter, al mag het zo niet heten. Kraanwater raad ik trouwens af, ik zal een plastic zak over de gootsteen leggen zodat je het niet vergeet. Ze gieten hallucinogenen in de leidingen, dan wordt het volk niet opstandig.’

De interviewer neemt gekoelde chenin blanc, de schrijver pinotage met ijs. De wijnen worden uitgeschonken in koffiemokken. De schrijver verslikt zich in zijn eerste slok. Hees: ‘Godverdomme, alsof je een hand naalden doorslikt.’ Na een hoestbui: ‘Dit moet al weken open staan. Gek, ik heb nooit open flessen. Ik pak gauw een nieuwe (…) Deze is duurder (…) Oej, goed spul (…) Koppig, met een eikige nageboorte.’

Kevin van Vliet, 30 jaar, werkte jaren achter de schermen in het Nederlandse journaille. Sinds anderhalf jaar is hij de vaste correspondent van Trouw en Het Financieele Dagblad in Zuid-Afrika.

Zijn literaire debuut, Wolfsjong, het aangrijpende verhaal van een weesjongen en een kluizenaar, verscheen vier jaar geleden en werd door de gevestigde media genegeerd. Wie graaft vindt een handvol lovende besprekingen, verschenen in ter ziele gegane hobbyistenblaadjes. Hij wordt vergeleken met de jonge Elsschot, met Grunberg. Met Gerard Reve. Nu zijn tweede werk staat te verschijnen, staan we voor de vraag: wie is deze jongen, aan wie steeds moeizamer te ontkomen valt?

We vallen met de deur in huis. Je nieuwste pennenvrucht, Bobbejaanskloof, komt bijna uit. Een roman d– 

‘Ik zou het eerder een romanette noemen, romans zijn dikker.’

Je romanette. Waar gaat die over?

‘Heb je het soms niet gelezen?’

We willen het graag van jou horen.

‘Je hebt het niet gelezen.’ Van Vliet peinst en constateert korzelig: ‘Ik weet niet waar het over gaat.’ Hij tuurt omhoog, de palmbladeren door, en stelt dan cynisch: ‘Het is een mooi maar ook tragisch liefdesverhaal vol wijze bespiegelingen op mens en dier.’

Ik pak het mij door de uitgeverij toegezonden exemplaar erbij, en sla de roman open op een terloopse passage in het verhaal, het moment waarop de hoofdfiguur – verzeild geraakt in de vrome binnenlanden van Zuid-Afrika – een café bezoekt.

Ik bestel – waarom ook niet – een beugelfles bier, en ga aan een tafel bij het raam zitten lezen, naast een schilderij waarvan ik de echtheid niet kan bepalen. Op het canvas, in een landschap van beige vegen, zijn ossen afgebeeld die huifkarren voorttrekken, geleid door een paardrijdende verkenner met een hoed, de loop van zijn buks rustend op zijn schouder. Dit moeten de Trekboeren zijn, de nakomelingen van de scheepsjongens en weesmeisjes uit Holland die vier maanden door elkaar waren geschud door de zee en een dieet van gort en bedorven water hadden overleefd. Ze trokken zonder bestemming door de wildernis, op zoek naar grazige weiden om palen in de grond te slaan. Een dolend volk dat nergens ooit echt welkom zou zijn, en dus alleen maar kon uitsterven.

Is dit verhaal een ode aan de verworpenen der aarde?

‘Kijk, je moet natuurlijk met een korrel zout nemen wat daar staat, het is allemaal bij elkaar verzonnen, maar je zou best weleens gelijk kunnen hebben. Ik draag de underdog een warm hart toe.’

Ben je zelf een verschoppeling?

‘Eerder eenzaam. Alleen op de wereld, altijd al geweest.’

Hoe belandde je op jonge leeftijd bij de meest succesvolle literaire uitgeverij van Nederland?

‘Daar kan ik wel wat over vertellen. Ik was loopjongen bij een invloedrijk tijdschrift in Amsterdam. De lente brak aan en er vielen twee kaarten voor het jaarlijkse Boekenbal op de mat. Mijn hoofdredacteur vroeg of ik mee wilde. Er zouden zeer belangrijke mensen komen, het zou goed zijn voor mijn carrière. De enige voorwaarde was dat hij mij mocht aankleden. Ik stemde in want van mode heb ik geen verstand. Het werd een vossenbontje, ik weet het nog goed, een vossenbontje en zwarte lakschoentjes.

Mijn hoofdredacteur vroeg of ik mee wilde. Er zouden zeer belangrijke mensen komen, het zou goed zijn voor mijn carrière. De enige voorwaarde was dat hij mij mocht aankleden.

‘Bij de pisbakken in de Stadsschouwburg van Amsterdam stond ik ineens naast de beruchte uitgever Mai Spijkers. We raakten aan de praat. Hij vroeg of ik schreef. Ik was als de dood om door de mand te vallen en zei ja. Ik had natuurlijk weleens wat geschreven, vijfdecemberrijmpjes, brieven aan mijn moeder, van die orde. Nou, hij wilde wel iets lezen, en toen moest ik eraan geloven. Er is die nacht niets tussen ons gebeurd… ik bedoel, er heeft geen geslachtelijke omgang plaatsgevonden. Dat moet je d’r tegenwoordig bij zeggen. Schrijf je het op? Ik wil wel dat je dat opschrijft.’

Wat voeg jij toe aan het literaire landschap?

‘Niets.’

Waarom schrijf je?

‘Ik herschik de werkelijkheid en krijg er zo grip op. Het is een methode om controle op mijn omgeving uit te oefenen. Verder kan ik alleen maar tot de conclusie komen dat ik aan een ziekelijke geldingsdrang lijd.’

Vertel eens over je gereformeerde jeugd in Harderwijk.

‘Wat moet je erover zeggen. Het is een redelijk typische draaiorgelgemeente op de Veluwe, je kunt er schaatsen in de winter en ijs eten in de zomer. Het is er onbeschrijflijk saai, je wenst het je ergste vijand niet toe. 

‘Harderwijk was een garnizoensstad en stond in de negentiende eeuw bekend als het riool van Europa. Schorem op weg naar Indië verbleef er twee weken op kosten van de staat. Al dat geld ging op aan hoeren en jenever, het moet een soort Lloret de Mar zijn geweest. De Franse liefdesdichter Arthur Rimbaud zat er ook even, maar voor zover ik weet heeft-ie aan Harderwijk nog geen strofe overgehouden. Ik denk vaak: ik ben op de verkeerde plek en op het verkeerde moment geboren.’

Was je een avontuurlijk kind?

‘Ik dwaalde veel door het woud. Daar stond een put, een waterput met een zuigende werking. Ik heb daar veel kinderen uit de buurt in zien verdrinken. Hun namen zijn me ontschoten.’

Hoe ben je in Zuid-Afrika terechtgekomen?

‘Het waren barre tijden in Nederland. De vleerpest was uitgebroken – vrij naar Jean-Pierre Rawie – en op last van de overheid zat ik alweer maanden binnen. Het was januari, ik zat vast op een paar vierkante meter in Amsterdam, ik overwoog om er een eind aan te maken. M’n partner heeft me gered door twee enkeltjes naar Kaapstad te boeken. Het was daar zomer, de cafés en restaurants waren gewoon open, er gold geen avondklok. Ik kon weer ademen.’

Wat is het grootste verschil tussen Zuid-Afrika en Nederland?

‘Hier geschieden nog wonderen. Maar voor hoe lang nog, ik durf het je niet te zeggen.’

Je besloot een correspondentschap aan te gaan.

‘Dure woorden. De krant bleek nog een verslaggever te kunnen gebruiken, en ze zochten een ander geluid, de stem van een nieuwe generatie.’

Is het niet wat ongemakkelijk om hier als God in Frankrijk te wonen terwijl mensen in de townships honger lijden?

Van Vliet valt stil. Zijn ogen schieten vuur. ‘Wat is dat nou weer voor een smerige rotvraag?’

Je komt hier met een zak vol euro’s, koopt een huis met een tuinman en een werkster –

‘Werkster? Ik heb helemaal geen werkster! Je kunt hier van de grond eten want er ligt genoeg. En wat is er mis met mijn tuinman?’

Nu ja, ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat…

‘Dat – wat?’ Van Vliet staat op en begint malende bewegingen met zijn armen te maken.

In Nederland woedt momenteel een belangrijke discussie, over slavernij, over racisme.

‘Nou en?’ 

Denk je niet dat je met je aanwezigheid in dit land een zekere ongelijkheid instandhoudt?

‘Wacht eens even, noem je mij nou een racist? Wel godverredomme.’ Van Vliet wendt zich tot zijn groentetuin.

Phineas!’

De tuinman komt op uit hurkzit.

Am I a racist?’

Sorry, I can’t hear you.’

‘AM – I – A – RACIST?’

De tuinman begint te lachen. ‘Only when you drink whiskey, Sir.

Van Vliet gaat weer zitten en kalmeert. 

Raak ik daar een gevoelige snaar?

‘In Nederland weet iedereen precies hoe de wereld in elkaar steekt en hoe een ander zijn leven moet leven. Afrikanen zijn nog altijd zielige mensen die geholpen moeten worden – er is wezenlijk niets veranderd sinds de missionarissen kwamen.’

Heb je een boodschap voor onze lezers?

‘Ja. Je moet een ander niet vertellen hoe die z’n leven moet leven, en al helemaal niet als je ergens te gast bent. Wil je een verversing?’

Er wordt royaal geschonken.

Drink je veel?

De jonge schrijver zucht. ‘Ik zuip me elke dag een ongeluk. Soms drink ik m’n hersenen helemaal stuk, en ’s ochtends openbaren zich dan allerlei gedachten die zich anders nooit aandienen. Noem het briljante ingevingen.’

Is dat wel verantwoord?

Don’t do drugs, kiddos.’

Gebruik je andere verdovende middelen dan alcohol?

‘Slechts wat de dokter voorschrijft.’

Krijg je psychische hulp?

‘Therapie is een westerse aangelegenheid, en een dure ook. Ze maken je in vierentwintig sessies wijs dat je volslagen gestoord bent en laten je d’r grif voor betalen.’

Heb je zelfbeheersing?

‘Ja, tenzij ik stevig drink. Twee weken geleden heb ik in de straat alle zijspiegels van de auto’s af getrapt. Schrijf het gerust op, niemand hier leest Nederlandse kranten. In Nederland ook niet trouwens.’

Ik zuip me elke dag een ongeluk. Soms drink ik m’n hersenen helemaal stuk, en ’s ochtends openbaren zich dan allerlei gedachten die zich anders nooit aandienen. Noem het briljante ingevingen.

Wordt er naast al het geleef nog een beetje geschreven?

‘Weinig. De letter e van m’n toetsenbord is stuk en ik ben compleet van de kaart sinds de inkt van dat nieuwe boek droog is. Het is noeste arbeid, je gaat er geestelijk aan onderdoor. Het schrijven laat ik voorlopig voor wat het is.’

Wie lees je momenteel?

‘Met lezen ben ik jaren geleden gestopt. Een schrijver dient met twee benen in het leven te staan. Ik ben aan een stamboomonderzoek begonnen. Ik heb altijd geweten dat ik van adel ben en heb nu eindelijk tijd om het uit te zoeken.’

Ben je trots op je werk?

‘Dat eerste verhaal wordt binnen de familie ‘het rode boekje’ genoemd. Over de inhoud wordt niet gesproken. Ik heb het zelf nooit meer durven oppakken, ik vrees toch dat ik er teveel van mezelf in heb blootgegeven.’

Is dat niet juist waar het om draait?

‘Dat hoor je wel, ja.’

Waar draait schrijven dan wel om?

‘Het is ontlasten. Collega Arthur van Amerongen vergelijkt het met spuitkak. Dat klopt wel, al komt het er bij mij niet zo makkelijk uit. Ik moet hard persen. Persen en veel vegen. En er dan iets moois van kleien. En een mooie strik eromheen!’

Kun je leven van de pen?

‘Voor dat vorige boekje kreeg ik een voorschot van vijftienhonderd euro, daar kon ik de huur van betalen. Met het restant huurde ik een Amsterdams theater af. Leuk voor de boekpresentatie, dacht ik. Het leek me verstandig om een open bar te houden, dan weet je tenminste zeker dat er iemand komt opdagen. Ik heb het geweten. Binnen no time stond de aula vol. Aan lager wal geraakte columnisten, werkloze kunstenaars, een verguisde programmamaker, veel zonen- en dochters-van. Het gros had ik nog nooit eerder gezien en van de rekening sloeg ik steil achterover. Aangezien er maar iets van driehonderd exemplaren zijn verkocht heb ik per saldo verlies gemaakt.’

Ben je jaloers op generatiegenoten die wel succes hebben?

‘Ik ben van nature erg jaloers. Ik kan types als Marijke Lukas Rijneveld en Spijker Chabot daarom niet uitstaan. Ik heb het ook bij onze minister van klimaatzaken, hoe heet-ie ook alweer… Ik heb toch ergens de verkeerde afslag genomen. Maar goed, je doet er niks meer aan.’

Denk je dat je ooit bekend zult worden bij een groot publiek?

‘Ik sluit het niet uit, je hebt er bovendien enige invloed op. Een literaire verdienste valt of staat in de eerste plaats met de kwaliteit en kwantiteit van het werk, maar in de tweede plaats met de dood. Jong en tragisch werkt het best. Je moet zorgen dat je doodgaat op woensdagochtend, dan wordt het meeste nieuws gelezen. Niet in de schoolvakantie, en uiterlijk acht uur ’s avonds. Om tien uur ligt de krant bij de drukker. Als ik dood ben, wil ik met een schep in de tuin begraven worden.’

Waar werk je?

‘Kom, ik laat het je zien.’

We stappen een kleine kamer binnen. Het enige raam is afgeplakt met een vuilniszak. Van Vliet knipt een TL-buis aan. Er staat een walnoothouten bureau. Op de vloer ligt een verlopen springbokvelletje. De schrijver trekt een lade open en toont een Luger P08 en een oud revolver. ‘Ik ben dol op schieten, als kind had ik een aardige vuurwapencollectie. Kijk, deze moet je nog ouderwets aanstampen, maar de lont is op.’

Is het moeilijk geweest, de homoseksualiteit?

‘Daar lijd ik niet aan. Wij grappen hier thuis weleens: I’m not gay, my boyfriend is.

Voel je soms geen solidariteit met homoseksuelen?

‘Ieder schepsel Gods is uniek, je kunt niet een hele bevolkingsgroep over een kam scheren. Diversiteit is overal, zolang je het maar zien wil. In Amsterdam alleen al onderscheiden we de kappersnichten, de kunstnichten, de aspirant-couturiers, de showbizzsterretjes, Bijenkorfetaleurs, en een plukje juristen en politici, voorheen van VVD, nu van D66. Buiten de steden zijn het met name basisschooldocenten en mantelzorgers, de zorgende beroepen. En er zit er altijd eentje achter de kassa bij de supermarkt.’

Kijk, het probleem voor iedere jonge homoseksueel is het gebrek aan leiderschap, en daarmee het gebrek aan richting. Je kunt aan bijna niemand een voorbeeld nemen dus wend je je tot karikaturen op internet en televisie.

Ik proef vijandigheid. Waar komt die vandaan?

‘Ben je gek, ik ben dol op homo’s. Mijn tandarts is er nota bene een. We noemen hem de tandenfee. Gekscherend, natuurlijk.’

Ben je beschadigd?

‘Die hele homoseksualiteit heeft mij – als ik al illusies had – volstrekt ontgoocheld achterlaten. Dat iets zo plat, zo hol, zo weggedreven van waarheid en schoonheid kan zijn. 

‘Kijk, het probleem voor iedere jonge homoseksueel is het gebrek aan leiderschap, en daarmee het gebrek aan richting. Je kunt aan bijna niemand een voorbeeld nemen dus wend je je tot karikaturen op internet en televisie. Je voelt je verwant met bordkartonnen idolen, maar slechts uit armoede. Uiteindelijk moet je het allemaal zelf zien te ontdekken. Wie er niet aan onderdoor gaat, komt er sterker uit.’

Ben jij een rolmodel?

‘Alsjeblieft niet zeg. Dolen en dwalen is bovendien erg leerzaam.’

Op dit punt treft het me dat achter de gelatenheid van Van Vliet een zekere, noem het volkse intelligentie schuilgaat.

Wat doen je ouders?

‘Mijn vader was een havenarbeider uit Rotterdam en mijn moeder een Drentse boerendochter.’

Werd er thuis gelezen?

‘Boodschappenbriefjes en ondertiteling.’

Je kon vast niet wachten om Nederlands te gaan studeren, of filosofie.

‘Filosoferen is alleen maar een andere manier van bang zijn en leidt eigenlijk uitsluitend tot laf gehuichel. Dat schreef Céline. Bovendien komt zo’n filosofiestudent na acht jaar niksdoen niet verder dan het inzicht dat de mens vaak egoïstisch is en soms tot kwaad geneigd. Goede mensen kan ik trouwens niet uitstaan. Ben jij goed? Zo’n tiep lijk je me wel.’

De schrijver veert op. ‘Hoor je dat? De paarden zijn onrustig. Er hangt iets in de lucht.’

Waar vind jij je verhalen?

‘Die liggen voor het oprapen, je moet er wel oog voor hebben. Gisteren nog, ik was in de jachthaven. Ik zeil graag. Op de steiger vind ik een portemonnee. Kalfsleder. Voller kan niet. Er zitten wel twintig soorten valuta in en een stuk of vijf creditcards, elk met een ander land van uitgifte. Ik lees: Pieter Du Bois, en begrijp: een Belg. Ik vraag rond. Niemand heeft ooit een Belg gezien. Waar wonen die eigenlijk, Belgen? Dus ik bel naar de bank. Het heerlijke van Zuid-Afrika is dat alles kan. Regels bestaan wel maar worden niet gehandhaafd. Ik zeg tegen die juffrouw aan de andere kant van de lijn dat ze met Du Bois spreekt. Ik wil weten of m’n goede adres wel in het systeem staat omdat ik al weken geen post meer ontvang. Ze leest het adres op, ik bedank haar, en kom na een beetje zoekwerk uit bij een kást van een huis. Zuilen, fonteinen, pauwen. Blijkt dat die Du Bois multimiljardair is. Dollarmiljardair, hè? Vreselijk rijk geworden met diamanten en olie uit de Congo. Hij staat op een Amerikaanse sanctielijst, je kan hem zo opzoeken. Schat van een vent, kan geweldig koken. Hij was me eindeloos dankbaar. We hebben zes flessen wijn soldaat gemaakt, een paar honderd euro de fles. Hij komt morgen met z’n vrouw eten. Zij heeft iets weg van een Siberische landarbeidster, met van die blonde vlechten. Ze schildert en boetseert. Hun jongste kan met dieren praten.’

De jonge schrijver rent plotseling naar het gazon. Hij raapt iets op en staart een aantal seconden ademloos de lucht in. ‘Zag je het? Zag je het gebeuren?’ Hij toont me een witte schelp. ‘Ik zei het je, ik zei het je! De wonderen zijn de wereld nog niet uit.’

Bobbejaanskloof wordt uitgegeven door Prometheus en ligt vanaf 23 mei in de winkel.

Met uw donatie steunt u de onafhankelijke journalistiek van HP/De Tijd. Word donateur of word lid, al vanaf €4 per maand.