
Willem Nijholt (1934 – 2023): ‘Eigenlijk was je ongelukkiger dan de dode’
Theaterlegende Willem Nijholt is vanochtend op 88-jarige leeftijd overleden. Enkele jaren geleden vertelde hij in het boek Gedichten die mannen aan het huilen maken over zijn jeugd in een jappenkamp. ‘Toen ik een tante van me ooit eens vertelde over mijn tijd in het kamp, zei ze: “Ja, heel erg hoor, maar jullie zaten tenminste wel lekker in de zon.” Die opmerking schrijnt nog steeds.’
Als jongetje heb ik drie jaar lang in een jappenkamp in Indonesië ‘mogen vertoeven.’ Mijn vader heb ik in die tijd (1942 – 1945) niet gezien: die werd meteen al naar een mannenkamp gestuurd en heeft drie jaar aan de beruchte Birma-spoorlijn gebeuld, de spoorlijn waarvan men zegt ‘dat onder iedere biels een dode blanke ligt.’ Omdat ik pas acht jaar oud was toen we in de concentratiekampen werden gedumpt, moest ik met mijn moeder mee naar een vrouwenkamp. Ik herinner me de reis daarheen nog goed: in een overvolle goederenwagon werden we naar het concentratiekamp gebracht, duizenden kilometers van onze woonplaats vandaan. Twee-en-een-halve-dag zaten we in een bloedhete wagon, zonder eten of drinken. Eenmaal aangekomen in het kamp werden we net als de Joden in Europa uitgehongerd en moesten we ons rot werken in de bloedhete zon. In Nederland is er, in vergelijking met de Holocaust, weinig bekend over deze periode in Indonesië. Toen ik een tante van me ooit eens vertelde over mijn tijd in het kamp, zei ze: “Ja, heel erg hoor, maar jullie zaten tenminste wel lekker in de zon.” Die opmerking schrijnt nog steeds.
Toen ik tien jaar oud werd, in 1944, werd ik gedumpt in het mannenkamp Bankong, op Java. Ik heb daar zeker nog een half jaar doorgebracht. Eerst moest ik werken op het kurkdroge land, later moest ik helpen in de ziekenboeg – daar waar ernstig zieke mannen lagen te creperen. Als er dan een de pijp uit ging (op het laatst was dat bijna elke dag het geval) moesten we ze in gebrekkige ruwhouten kisten, waar vaak het lijkwater uit de kieren sijpelde, naar de poort dragen. Dan was het een kruisje van de pater, weg die kist, dicht die poort. Je had vaak, zoals de dichter het in het gedicht ook bedoelt, het rotgevoel dat jij misschien de volgende zou zijn en dat het – echt waar – misschien ook maar beter zou zijn om dood te zijn. Eigenlijk was je ongelukkiger dan de dode. Die wist nu immers van niets meer, die hoefde geen honger meer te lijden, die hoefde geen ellende meer mee te maken. Die kon nu in vrede wegrotten.
Kampbegrafenis
Willem Brandt (1905 – 1981)
De zwarte kar is aangereden;
de zon druilt in een loden schaal
en wij staan zwijgend aangetreden
tussen de poort en ’t hospitaal.
Abboneer op een lidmaadschap

HP/De Tijd heeft een gratis app
Ontvang dagelijks actuele achtergrond, opinie en inspiratie op het nieuws op uw smartphone of tablet. Lees de actuele columns van onze website, blader door de laatst verschenen nummers en krijg exclusief toegang tot eerdere edities.
Download de appEen rem knarst scherp op de versleten
banden; een hol en hout geluid,
een ruwe kist met brede reten,
er ratelt iets, men draagt hem uit.De fraters zingen: door het vale
gordijntje om het dof chassis
golft, als een afscheidsgroet, de schrale
en stof-doorstoven middagbries.
De motor brult: de poort gaat open,
de wagen wankelt naar de straat.
Wij zien hem plotsling sneller lopen
buiten het roestig prikkeldraad.
Met uw donatie steunt u de onafhankelijke journalistiek van HP/De Tijd. Word donateur of word lid, al vanaf €4 per maand.