Spring naar de content

Buitenstaander van beroep

Matt Dings (1952) is redacteur van HP/De Tijd en maakte de vorige 99 afleveringen van deze rubriek. Hij groeide op in Venlo.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Frans van Deijl

De zondagmiddagen waren lang. Eindeloos lang. En ze roken naar bolknaks en groentesoep. Matt Dings was een nakomer; zijn moeder kreeg hem op 47-jarige leeftijd. Dus toen hij aan het begin van de jaren zestig opgroeide, in het Noord-Limburgse Venlo, waren zijn zus en drie broers het huis uit, of stonden op het punt het huis uit te gaan, en moest hij de uren veelal alleen met zijn vader en moeder stukslaan. Zijn moeder was een ietwat onzekere, verlegen vrouw, die vooral geen aanstoot wilde geven – dat zij op zulke hoge leeftijd nog een kind kreeg, was dan ook lange tijd een bron van gne. Zijn vader daarentegen was iemand die, zoals ooit over hem werd gezegd, ‘voor niemand z’n ogen neersloeg’. Wars van poespas of dikdoenerij sprak hij iedereen consequent in het Venlose dialect aan.

De zondagen verliepen altijd op dezelfde manier: na de mis van elf uur toog pa Dings naar het café om er een oude jenever te nuttigen. Rond tweeën was het tijd voor de warme maaltijd, waarna de ouders een dutje deden; vervolgens was het wachten op de vaste namiddagvisite van de kinderen met aanhang. De gesprekken gingen over de plaatselijke politiek, over de verrichtingen van voetbalclub VVV of over de prijzen van de sla – vader Dings, twee zonen en een schoonzoon waren tuinders. Niet het soort onderwerpen waar de kleine Mattie belangstelling voor had. Gelukkig moest hij soms om vijf uur in de kerk zijn om als misdienaar bij het lof te assisteren. Als jonge jongen was hij zo devoot dat hij bij zijn eerste kalverliefde aarzelde of hij nou voor Jezus of voor Addy Straatman moest kiezen. Beide fascinaties gingen vanzelf over.


Verder bestond zijn vroege jeugd vooral uit spel. Aan het einde van hun straat, de Stalbergweg, bevond zich zo’n vergeten stuk grond, verwilderd, dat door de jongens uit de buurt was omgedoopt in ‘de prairie’. Na school was Matt daar te vinden, spelend in spannende bunkers of een heuse tank uit de oorlog, op geheime missie met zijn ondergrondse club de Zwarte Hand, en anders wel verwikkeld in de bekende strijd tussen cowboys en indianen. “Er viel altijd wel wat te beleven. Het was zo zorgeloos allemaal.”

In de vakanties daarentegen werd er minder gespeeld, want dan diende Matt mee te helpen in de kassen van zijn vader en broers: sla steken, augurken plukken en tomatenplanten snoeien. Soms moest hij de familie in de kassen hun schaft bezorgen: boterhammen met gebakken eieren, verpakt in wit-blauw geblokte theedoeken. “Er liep een lorrie op rails door die diepe kassen, en daarmee reed ik naar de mannen. Dan voelde ik me stoer en heldhaftig.”

Op de verjaardagen van zijn ouders stroomde het grote jarendertighuis vol oude ooms en tantes, die in zijn herinnering allemaal citroentjes en borrels dronken. Halverwege de avond, begeleid door een accordeon, barstte de familie uit in gezangen en declamaties. Hoogtepunten waren een ode aan Bacchus en een op dramatische toon gezongen lied in zuiver koeterwaals: van je sjoemela-di-roedeldidelda. Moeder keek dan doorgaans wat zuinig; vader was als bourgondiër in zijn element.

Snel werd duidelijk dat Matt Dings groene vingers noch animo voor het ondernemerschap bezat, zoals zijn ouders dat graag hadden gezien. Wel had hij een goed stel hersens, en na de lagere school mocht hij naar het gymnasium. Tot de derde klas ging het probleemloos; toen kwam Matt in de puberteit en leek de wereld, midden jaren zestig, zowat in brand te staan: hij kreeg de Aloha onder ogen, een vooruitstrevend tijdschrift waarin foto’s van blote hippiemeisjes stonden, sprak met de eerste provo van Venlo, luisterde naar The Kinks, wier zanger Ray Davies met een nummer als A Well Respected Man de kleinburgerlijkheid bespotte. “Dat nummer was een regelrechte eyeopener. Mijn held Ray Davies stak de draak met de nette mensen die me altijd ten voorbeeld waren gesteld!” Matt werd zelf ook nog zanger in een beatbandje, maar dat bracht het niet verder dan schoolfeestjes.


Hij begon uit de pas te lopen, voerde op school niets meer uit, bleef twee keer achter elkaar zitten en moest overstappen naar de hbs. Na een zoveelste conflict liep hij een keer weg van huis, of preciezer, hij crosste met zijn bromfietsje van Venlo helemaal naar Den Haag om daar een vage correspondentievriendin op te zoeken. Het meisje kreeg hij nooit te zien, maar als de dag van gisteren herinnert Dings zich hoe hij overnachtte in een speeltuin en uiteindelijk in een politiecel belandde, alwaar zijn oudste broers hem ten slotte kwamen ophalen. De ouwelui in Venlo waren niet eens boos, eerder ontzet over deze daad van verzet, die hun het gevoel gaf dat ze te oud waren voor die roerige tijd.

Op de hbs-a kwam Matt Dings in aanraking met de literatuur. Net als zijn moeder las hij graag en veel. Maar anders dan zij was hij danig onder de indruk van Jan Wolkers. “Zijn stijl was rechtuit en beeldend, en nog opwindend ook. Daarnaast las ik Nescio en allerlei melancholieke poëzie. Ik kreeg het gevoel dat ik het ergens in die sfeer van kunstzinnigheid en verbeelding moest zoeken.”

Hij ging schrijven voor schoolblad Tolle Lege en produceerde met een paar andere leerlingen een jubileumkrant. Bevrijd van de exacte vakken haalde hij zijn hbs- diploma op z’n sloffen. Daarna ging hij naar de School voor de Journalistiek in Utrecht, honderd kilometer weg van Venlo. “Het studentenleven, de revolutionaire opleiding, de krantenwereld: ik vond het een bevrijding.”

Memorabel vond hij zijn stage bij dagblad De Tijd, dat toen zijn laatste jaar als krant beleefde en niet meer huisde in het roemruchte Kasteel van Aemstel, maar verderop aan de Nieuwezijds Voorburgwal, in het gebouw van het Algemeen Handelsblad, dat pal naast een niet minder roemrucht café was gevestigd: Scheltema. Aldaar en geïnspireerd door coryfeeën als Herman Hofhuizen en Frans Duister, drinkebroeders en intellectuelen tegelijk, bloeide de liefde voor het journalistieke vak in hem op, om niet meer te wijken.


Zoals hij op die lange zondagmiddagen in Venlo erbij zat en luisterde zonder er helemaal bij te horen, zo werd hij uiteindelijk als verslaggever buitenstaander van beroep. “Zo’n man die aan de kant staat met een opschrijfboekje en af en toe zijn hoofd schudt. Het is nog niet zo’n kwade positie.”

Dit is de honderdste en laatste aflevering van ‘Jonge jaren’.