Spring naar de content
bron: anp

Het kan niet, maar Mathieu van der Poel kan het wel

Mathieu van der Poel greep zondag in de tweede etappe van de Tour de France de dagzege én de gele trui. Frank Heinen: “Juist als je denkt dat hij iets verkeerd doet, blijkt dat na nadere beschouwing juist zó goed te zijn dat je het niet eens begreep.”

Gepubliceerd op: door Frank Heinen

Het gekke is: je verwacht dat hij iets doet wat je niet verwacht. Het kan niet, maar hij kan het wel. Je laat je verrassen. Je verwacht dat hij iets doet waarvan je denkt: het zal toch niet? En juist dan zál het. Op die momenten floreert het fietsende filosofische dilemma dat zich Mathieu van der Poel noemt.

Eerst verloor hij. In de eerste Tourrit die hij ooit reed, zaterdag, leek hij even op een alledaagse topwielrenner. Niet een door een ufo achtergelaten alien van de planeet Spaak, maar gewoon: een van de beteren die het moest afleggen tegen iemand die beter was. Wielrenners verliezen vaak, de meesten bijna altijd, een enkeling altijd. Ze zijn eraan gewend, het is onderdeel van hun ellendig hard bestaan. Zaterdag reed Mathieu van der Poel vooraan mee, hij probeerde het even, maar kwam niet weg. In het paars waarin zijn opa in zwart-wit heel ver gekomen was (maar nooit ver genoeg) reden anderen hem plots voorbij. Voor iedere wielrenner een doodnormale gebeurtenis, maar Van der Poel wordt op maximale inspanning zelden gepasseerd, hij is de briljante wiskundige die zelfs als hij expres dingen verkeerd doet om het spannend te houden nog een tien haalt voor zijn tentamen, omdat de docent niet bij machte is de fouten eruit te halen. Iets dergelijks geldt voor Van der Poel: als hij voorbij wordt gereden, mankeert er iets.

Abboneer op een lidmaadschap

Flinke korting op een digitaal jaarabonnement

Sluit nu voordelig een abonnement af en maak kennis met de journalistieke kracht van HP/De Tijd. (Op elk moment opzegbaar.)

Kies een abonnement

Het is alleen de vraag of het hem zelf kan schelen wat dat iets is.

Van der Poel is niet alleen een fenomenaal wiskundige, hij is ook de acteur die tijdens improvisatie-oefeningen nooit iets zegt dat de scène niet vooruit helpt. In zijn strijdplan bestaan geen verkeerde beslissingen, hoogstens worden soms de goede beslissingen uitgesteld. Zondag demarreerde hij al op meer dan tien kilometer van de streep.

“Overmoed”, zei José de Cauwer streng. De Cauwer kent Van der Poel al sinds zijn geboorte, hij weet dat het in feite niet mogelijk is diens mogelijkheden te overschatten. Dat Mathieu alles kan.

Maar toch niet dit?

Nee.

Nee.

Of…?

Als Van der Poel start, kan alles. Meer dan dat: hij rekt het begrip ‘alles’ regelmatig nog wat verder op.

Nu leek hij toch voor het eerst een beroerde tactische beslissing te nemen, op basis van onzekerheid, op basis van een gebrek aan zelfvertrouwen, op basis van wat je gerust ‘angst’ leek te kunnen noemen. Angst om het erop aan te laten komen, angst om de directe confrontatie aan te gaan, angst voor alledaagsheid. Als ik dan niet kan winnen, leek die aanval te zeggen, dan kan ik in elk geval anderen laten verliezen. Geredeneerd als een guerrillastrijder die met een klappertjespistool vanuit een boom de zwaarbewapende elitetroepen van de regering onder vuur neemt. Mathieu van der Poel, zomaar opeens een renner van het tweede plan, vechtend tegen de bierkaai van zijn eigen beperkingen.

Kort voor de top werd hij ingelopen. Wel haalde hij nog net de streep van de tussensprint.

“Het persen begint”, zei Wuyts, die Van der Poel complimenteerde met zijn dappere poging, op de toon waarop een lid van de auditiecommissie van het Concertgebouworkest een verwarde neusfluiter naar de zij-uitgang begeleidt. “Als ik mijn goede benen niet vind, ga ik ze zoeken.”

Ik zet het even zwart op wit: Mathieu van der Poel won zondag de tweede rit in de Tour de France. Hij declasseerde Pogacar, Roglic, Kelderman en Alaphilippe, op een bergje waarvan de logica vertelde dat het te zwaar voor hem zou zijn. Iets met steiltegraad en lichaamsgewicht. En daar ging hij, aan zijn collega-beste renners voorbij, zo, hup, richting een andere dimensie, een andere sport. 

“Wat een atleet, wat een atleet, wat een atleet, wat een atleet”, liep De Cauwer vast.

De kenners zagen toe hoe alles wat zij dachten te weten en te begrijpen alweer lachend kapotgesmeten werd, als een bord in een Griekse toeristenfuik.

Goh, de kenners.

Ja, de logica.

Ach, de wetenschap.

Zij hebben zich al vaker in Van der Poel verslikt.

Zij hadden al vaker gezegd: dit kan niet. Of: dat kan niet. Of: zo kan het niet.

Het kan ook niet, maar dat betekent nog niet dat hij het niet kan.

De opluchting stroomde in zoute druppels (of benzine?) naar buiten

Als Van der Poel start, kan alles. Meer dan dat: hij rekt het begrip ‘alles’ regelmatig nog wat verder op. In de ruimte is niet duidelijk welke kracht het universum steeds doet uitdijen. In de wielersport wel. Hij is de bierkaai in levenden lijve. 

Hij heet Mathieu en hij spreekt Vlaams.

Juist als je denkt dat hij iets verkeerd doet, blijkt dat na nadere beschouwing juist zó goed te zijn dat je het niet eens begreep. Dankzij de bonificaties van die eerste aanval won Van der Poel niet alleen de rit, maar ook het geel. Het was een manoeuvre vergelijkbaar met de keeperswissel van Louis van Gaal in 2014. Een in de blik van de gemiddelde mens op verwarring lijkende vlaag van totale helderheid. Een doelbewust geplande improvisatie. Het wielerequivalent van een emmer verf tegen het doek smijten en in totaal vertrouwen toekijken hoe ‘Gezicht op Delft’ op het linnen verschijnt. 

Na de finish werd hij op een Tourklapstoeltje gezet. De gedachten gingen richting zijn opa, die nooit het geel had, nog geen dagje, ondanks jaren en jaren van bidden en proberen en huilen en opnieuw proberen. Van der Poel had er 24 uur op moeten wachten. In zijn beleving: jaren vergeefsheid. De opluchting stroomde in zoute druppels (of benzine?) naar buiten. De helm stond op half zeven, de handen onttrokken het gezicht aan miljoenen sentimenthongerige blikken.

Van der Poel huilde, huilde, huilde, deed een interview, en huilde weer door. Even leek hij zich te realiseren: dit kan niet. Dit kan natuurlijk allemaal helemaal niet. Om er direct daarna in stilte achter zijn handen aan toe te voegen: maar ik kan het wel.