Spring naar de content

De dominee, de gladjanus en de burgervader

De blijmoedigheid waarmee Ruth Peetoom afgelopen zaterdag haar verkiezing tot partijvoorzitter van het CDA omlijstte, zal bij de neutrale toeschouwer enige achterdocht hebben gewekt. Wat nou ‘we gaan er met z’n allen tegenaan’? En hoezo ‘we doen ons stinkende best’? Het CDA verkeert in een ernstige existentiële crisis, en geen mens, laat staan dominee Peetoom, weet hoe het daar uit moet komen.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Redactie

Peetooms verkiezing vormt het sluitstuk van een hectisch CDA-weekje, dat begint met het crisisdebat rond Defensieminister Hans Hillen, op de voet gevolgd door een spoeddebat waarin vicepremier Maxime Verhagen een bedenkelijke hoofdrol vertolkt. De minister van Economische Zaken zou een of meer van zijn ambtenaren hebben ingezet bij de laatste verkiezingscampagne van het CDA. Het is een sterk bericht, want wie gelooft er nou dat zoiets werkelijk gebeurt in de Nederlandse politiek, zelfs als het Verhagen betreft, de man die een reputatie geniet als gladjanus en ritselaar? Dergelijke praktijken horen thuis in Italië, in duistere landjes in Zuid-Amerika, maar toch niet hier, waar ambtenaren onafhankelijk zijn en betaald krijgen door de staat, en niet uit een of andere campagnekas. Of zijn we te goedgelovig, bestaat er wel degelijk een grijs gebied tussen enerzijds staatsrechtelijke oekazes en bevoegdheden en anderzijds onoirbare vriendendiensten en wat dies meer zij?

Het spoeddebat is aangevraagd door GroenLinks, dat in de persoon van de immer opgewonden Ineke van Gent minister Verhagen en diens collega van Binnenlandse Zaken en staatsrechtgeleerde Piet Hein Donner de maat denkt te kunnen nemen. Na drie uur zuigen en trekken blijft er evenwel niks anders over dan een bananenschil en een onzachte buiklanding voor de gehele oppositie. Verhagen bezweert dat hij zijn ambtelijke staf nooit of te nimmer heeft ingezet voor campagnedoeleinden, en als hij al iets van hen heeft gevraagd voor een partijpolitieke speech, dan betreft dat alleen zakelijke informatie over thema’s waarover kabinetsbeleid bestaat. De persoonlijk getinte uitspraken in deze of gene toespraak komen van de minister zelf, en van hem alleen. En nee, er zijn geen grijze gebieden.


Iedereen in de organisatie weet waar hij of zij staat, zegt Verhagen, en die boodschap klinkt gaandeweg het debat steeds overtuigender. Anders dan collega Hillen, die diep door het stof moest voor zijn mislukte evacuatieplan in Libië, komt de geplaagde CDA-vicepremier soeverein als winnaar uit de strijd die nooit een strijd zou worden.

De Tweede Kamer druipt af, en wij vragen ons af hoe het zover kon komen. Het begint ermee dat de ambtenaar van Economie, Landbouw en Innovatie (ELI) die aan de spreekwoordelijke bel trekt, een ongebruikelijke route bewandelt. Hij gaat niet eerst langs zijn afdelingschef, langs de ondernemingsraad of de vertrouwensman van zijn departement, maar meneer loopt rechtstreeks naar PowNews, dat de aantijgingen meteen openbaart. Maar zijn die beschuldigingen daarmee ook meteen nieuwswaardig? Kloppen ze, of zijn ze op z’n minst aannemelijk? Of had de klokkenluidende ambtenaar wellicht andere motieven; Verhagen zwart maken bijvoorbeeld? In het debat blijft onduidelijk in hoeverre de Kamer de gangen van deze deep throat van ELI is nagegaan, wat je van een journalistiek orgaan mag verwachten, dus waarom niet van de controleur van de regering? Vermoedelijk heeft men niks gedaan en is er te weinig tijd genomen, in welk geval er dus sprake is van een ‘haastige-spoeddebat’. Of misschien was het relletje te appetijtelijk om – zoals wijlen journalist Martin van Amerongen placht te zeggen – kapot te checken.

Even blijmoedig als Peetoom, maar minder soeverein dan Verhagen opereert diezelfde week Ivo Opstelten in een Algemeen Overleg, een zogeheten AO, over uitgelekt WikiLeaks-materiaal waarin beweerd wordt dat de Amerikaanse drugsopsporingsdienst DEA in Nederland te eigenmachtig zou opereren. Als het in een debat te lastig wordt, dan gaat de VVD-minister van Veiligheid en Justitie de regenteske burgervader uithangen. Met dat diepe stemgeluid en die formele, nietszeggende taal, dat logge lijf en dat enorme hoofd, drukt hij uit dat de Kamer heus gerust kan zijn, dat alles bij hem in vertrouwde handen is en dat, mocht er toch een oneffenheid zijn, hij er hoogstpersoonlijk – “Laat dat glashelder zijn” – op toeziet dat er werk van wordt gemaakt en men hem daarop kan ‘afrekenen’.


Toegegeven, niet alles wat WikiLeaks naar buiten brengt is waar, maar een Kamerlid wil dat dan wel even zeker weten. Opstelten werpt in de beantwoording zijn eerste blokkade op: hij wenst niet op het specifieke bericht in te gaan, want dat is zo ‘met mekander afgesproken’, maar hij kan er wel ‘in algemene zin’ iets over zeggen. Wat volgt, is zo algemeen en in ‘houtwol’ verpakt, zoals ChristenUnie-leider André Rouvoet na afloop zal zeggen, dat er voor hem en enkele anderen alle ruimte overblijft om door te vragen. Op enig moment zegt Opstelten dat het aantal gevallen van zogeheten ‘gecontroleerde afleveringen’ (drugszendingen die buitenlandse agenten in Nederland als lokaas gebruiken om criminelen te pakken) ‘onbekend’ is. Om aansluitend te beweren dat ‘in alle gevallen van gecontroleerde aflevering het landelijke Openbaar Ministerie betrokken is geweest’. De inconsequentie daarvan ontgaat André Rouvoet niet. “Hoeveel gevallen zijn er dan wel bekend?” wil hij weten. Opstelten buigt half naar een soufflerende ambtenaar die naast hem zit, maar lijkt niet echt te luisteren. Dan houdt hij weer een heel verhaal waarin hij bijna achteloos de toezegging doet dat hij een en ander laat uitzoeken door het Openbaar Ministerie en de Kamer daarvan zo spoedig mogelijk kond zal doen.

Wat beweegt Opstelten in dit ogenschijnlijk betekenisloze AO’tje? Hij weet dat sinds de IRT-affaire het onderwerp van verregaande vrijheden van buitenlandse opsporingsdiensten in Nederland uiterst gevoelig ligt. Dus dat WikiLeaks-bericht over de DEA ontkent hij met grote stelligheid. Tegelijkertijd sluit hij allerminst overtuigend uit dat er een schemergebied bestaat waarin Amerikaanse agenten in Nederland wel degelijk buiten hun boekje om actief zijn. Maar ja, we weten wat we weten, maar nooit wat we níet weten. Opstelten lijkt het ook niet te wíllen weten, zolang hij er als verantwoordelijk bewindsman maar geen gedonder mee krijgt. En zolang dat niet het geval is, moeten wij, onderdanen, er maar van uitgaan dat zich niks onoirbaars voordoet. En voor het overige vooral niet zaniken.


Opstelten komt er deze keer mee weg, maar zou zich moeten realiseren dat ze in het nationale parlement, anders dan in de gemeenteraad, niet zo gecharmeerd zijn van regenten. Dan liever een dominee of desnoods een gladjanus, een ritselaar.