Spring naar de content

De Ergste Nederlander: de socialist

HP/De Tijd organiseert de verkiezing van De Ergste Nederlander Aller Tijden. In twintig afleveringen gaan we op zoek naar de mannen en vrouwen die ons land de meeste schade hebben berokkend. In het najaar volgt de grote finale. Deze week: Kies de socialist die bij het najagen van zijn rode idealen de meeste brokken maakte.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Roelof Bouwman

Pieter Jelles Troelstra

‘Emotioneel’, ‘sterk impulsief’, ‘een gevoelsmens’, ‘een gemoedssocialist’ – wie kennis neemt van de typeringen waarmee tijdgenoten Pieter Jelles Troelstra hebben gekarakteriseerd, moet wel tot de conclusie komen dat de huidige PvdA haar politieke ambities in de kiem heeft gesmoord.

Na veel ruzies met zijn niet onbemiddelde, liberale vader, koos de Friese advocaat en dichter Troelstra in 1890 definitief voor het socialisme: “Ik moet, het is mijn roeping.” Vier jaar later behoorde hij tot de ‘twaalf apostelen’ die in Zwolle de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) oprichtten. Met vaste hand dirigeerde Troelstra – Tweede-Kamerlid sinds 1897 – in 1909 de marxisten de partij uit, maar een onderhuids geloof in het rode-vaandelgewapper van een socialistische revolutie leefde ook daarna nog volop voort in de SDAP. Ook Troelstra zelf was er – op cruciale momenten – niet van gespeend. Toen het partijcongres van de SDAP in 1913 de deelname van drie socialistische ministers aan een links-liberaal kabinet afwees, gaf hij openlijk blijk van zijn opluchting: “Ik krijg nu last van uw proletarische sentiment, maar dat sentiment bewonder ik.”

Abboneer op een lidmaadschap

Flinke korting op een digitaal jaarabonnement

Sluit nu voordelig een abonnement af en maak kennis met de journalistieke kracht van HP/De Tijd. (Op elk moment opzegbaar.)

Word abonnee

In november 1918 kondigde Troelstra plompverloren aan dat zijn partij een greep naar de politieke macht ging doen. “Mijn gemoed sprak, niet mijn verstand,” gaf hij later toe. De revolutie mislukte, maar de zaak had vérstrekkende consequenties voor de positie van de SDAP: tot 1939, langer dan in enig ander West-Europees land, bleven de onbetrouwbaar geachte socialisten in Nederland verstoken van regeringsdeelname. Een standvastiger en nuchterder partijleider dan Troelstra had de SDAP heel wat ellende kunnen besparen.

Joop den Uyl

Wat voor Troelstra geldt, gaat in nog veel sterkere mate op voor Joop den Uyl: ook over zijn prestaties zouden vooral socialisten hoogst ontevreden moeten zijn. 

Van de negentien jaar die Den Uyl aanvoerder was van de PvdA – we spreken over de periode 1967-1986 – zat zijn partij veertien jaar in de oppositie. Vergeleken met zijn voorganger Willem Drees (dertien jaar partijleider, nooit in de oppositie) en zijn opvolger Wim Kok (zestien jaar partijleider, waarvan drie in de oppositie) is dat een bijzonder slechte score.

 Ook wist de PvdA in de jaren 1967-1986 nauwelijks te profiteren van de electorale afkalving van de confessionele partijen. Zelfs bij de Tweede-Kamerverkiezingen van 1977, op het toppunt van Den Uyls roem, werd de PvdA slechts drie zetels groter dan in de hoogtijdagen van Drees, terwijl KVP, ARP en CHU in de tussentijd maar liefst dertig zetels hadden verloren. Lachende derde: Hans Wiegels VVD, die wél garen wist te spinnen bij de deconfessionalisering en in de jaren zeventig (blijvend) uitgroeide van een tienprocents- tot een twintigprocentspartij.

Bovendien deed zich tijdens Den Uyls partijleiderschap voor de eerste en enige keer een scheuring voor in de PvdA (resulterend in de oprichting van DS’70), bedankte boegbeeld Drees voor zijn lidmaatschap en werd, in 1977, een nieuw beginselprogramma aangenomen dat wemelde van wereldvreemd spijkerpakkenproza en sociale-academiejargon.

Pas dit jaar werd die laatste erfenis uit het tijdperk-Den Uyl opgeruimd.

Jos van Kemenade

De van huis uit katholieke Jos van Kemenade was namens de PvdA minister van Onderwijs in zowel het kabinet-Den Uyl (1973-1977) als in het tweede kabinet-Van Agt (1981-1982). In die vijf jaar ontpopte hij zich als onderwijsvernieler par excellence.

Van Kemenade was een fanatiek aanhanger van de in de jaren zestig populair geworden opvatting dat niet kennisoverdracht het primaire doel van onderwijs diende te zijn, maar het ‘gelijkwaardiger’ maken van mensen. “Als je echt nadenkt over onderwijs en ongelijkheid,” zei Van Kemenade in 1975, “dan kom je tot de conclusie dat de school vooral moet opvoeden tot mondigheid en weerbaarheid. Zodat niet alleen de begaafden de machtigen worden.”

Hoewel veel van Van Kemenades plannen – waaronder de roemruchte ‘middenschool’ – nooit op grote schaal van de grond zijn gekomen, bleef het Nederlandse onderwijsbeleid nog jarenlang doortrokken van zijn funeste gelijkheidsidealen. Resultaat: een inhoudelijke kaalslag van het onderwijs en een maatschappij waarin – inderdaad – steeds meer onbegaafden machtig werden.

In 1998 kreeg Van Kemenade van de regering opdracht een onderzoek in te stellen naar de gang van zaken rond het optreden van Dutchbat in Srebrenica. Slotsom, al na zes weken: er zou bij Defensie geen sprake zijn geweest van een doofpot. Vijf dagen voordat het NIOD in zijn Srebrenica-rapport van april 2002 de vloer aanveegde met die conclusie, werd Van Kemenade door premier en partijgenoot Wim Kok nog gauw benoemd tot minister van Staat. Zelfs voor dat eervolle ambt was begaafdheid kennelijk niet langer een vereiste.

Jan Pronk

PvdA’er Jan Pronk (1940), vooral bekend als langjarig minister van Ontwikkelingssamenwerking (1973-1977 en 1989-1998), groeide op in een orthodox-protestants milieu. Waarschijnlijk speelde die achtergrond een prominente rol bij zijn kijk op ontwikkelingshulp, want zijn beleid op dat terrein had alle trekken van een pseudo-religieus ritueel. Eerst moest er Schuld worden bekend (de derde wereld, zo luidde Pronks redenering, was arm omdat het Westen rijk is). Daarna was er de plicht tot Boetedoening (in de vorm van ontwikkelingshulp). En vervolgens mocht er gehoopt worden op Verlossing. Kritische vragen over de effectiviteit van de geboden hulp waren daarbij uiteraard uit den boze. Want een Offer wordt door ware gelovigen niet óvergedragen om medemensen te helpen, maar ópgedragen ter zuivering van het eigen geweten.

Wim Kok

Wat er van Pronk ook kan worden gezegd, niet dat hij ooit zijn ideologische veren van zich heeft afgeschud. Daarvoor moeten we bij Wim Kok (1938) zijn. Als vakbondsbestuurder pleitte hij in 1979 voor het afschaffen van de vrije, ondernemingsgewijze productie, en als minister-president (1994-2002) hekelde hij de ‘exhibitionistische zelfverrijking’ van topmanagers in het bedrijfsleven. Anno 2004 is Kok commissaris van onder meer de ING Groep (waarvan de directie zichzelf onlangs een salarisverhoging van veertig procent toekende), de KLM, TPG en Shell. Zijn commissariaten zullen Kok dit jaar naar verwachting zo’n 158.000 euro opleveren. Maar toch. Gemeten naar zijn eigen maatstaven – “Dat jagen op steeds meer geld is een ziekteverschijnsel” zei Kok in 1975 tegen Vrij Nederland – is onze oud-premier er wel degelijk zéér beroerd aan toe.