Spring naar de content

Slikken of stikken

Cabaretier Mike Boddé kwam in 1992 in een zware depressie terecht die zeven jaar zou duren. Zijn succesvolle samenwerking met Thomas van Luyn moest hij verbreken en letterlijk alles werd hem te veel. Uiteindelijk boden anti- depressiva uitkomst. In het net verschenen Pil schrijft hij deze zwarte periode van zich af. ‘Ik ben kwetsbaar voor chemische opdoffers.’ door Ruud Meijer, foto’s Jean-Pierre Jans

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Redactie

Wie bij Mike Boddé de huiskamer binnen stapt, hoeft geen moment te twijfelen: hier woont een muzikant met kinderen. Het opgerukte speelgoed lijkt de slag om het meeste vloeroppervlak te hebben gewonnen van het legertje bij elkaar geveegde keyboards dat met de moed der wanhoop lijkt te worden aangevoerd door een dappere gitaar. Alleen de vleugel staat, als een onneembare vesting in vijandelijk gebied, nog fier overeind. De cabaretier, nog maar net teruggekeerd van een optreden in het verre Zeeland, sloft naar de keuken, alwaar hij het espressoapparaat gezellig laat ronken. Dan zet hij zich aan een eettafel vol stapels bladmuziek en papier. “Barst maar los,” zegt hij aanmoedigend, het laatste restje slaap wegspoelend met een slok dampend Italiaanse godenvocht.

Depressie is een vaag woord. Hoe voelde het bij jou?

“In mijn boek omschrijf ik het zo: stel je voor, je bent twee jaar oud. Je ouders gaan voor het eerst een weekje weg zonder jou. Je vindt dat heel erg naar en je bent heel erg bang, want je moet bij je oma logeren en die vind je eng. Je hebt nu al heimwee naar je ouders, en ze zijn nog niet eens weg. Ze zeggen je gedag en door je tranen heen zie je ze wegrijden; je buik huilt en je bent ten einde raad. Dat gevoel hebben maar dan als volwassene, en dan jarenlang zonder ophouden. Dat is voor mij depressie.”

Als je dat gevoel jarenlang hebt gehad, dan moet het moeilijk zijn om weer de komiek uit te gaan hangen…

“Dat vond ik vreselijk moeilijk! Mijn goede vriend Onno Innemee vroeg mij om weer eens wat te komen zingen op een of andere avond. En hij zag het al meteen: ik was op dat podium zó ontzettend naar binnen gekeerd. Ik was in al die jaren heel diep in mezelf weggevlucht. Het heeft heel lang geduurd voordat ik weer echt ging communiceren met de zaal. Ik liet in mijn mimiek of spraak helemaal niets meer van mezelf zien.”


Is een cabaretier die pillen moet slikken om zijn depressies de baas te blijven, als comedian nog wel geloofwaardig?

“Ik heb weleens een recensie gehad waarin ongeveer het volgende stond: ‘Na zeven jaar van pillen en therapie staat Boddé nu twee maal driekwartier chemisch vrolijk te doen op het podium.’ Toen dacht ik: ja, dat is dus hoe je erover denkt, wanneer je pillen enge chemische dingen vindt die je wezen veranderen.”

Hebben die pillen je wezen veranderd?

“Zo voel ik het helemaal niet. Iemand die parkinson heeft en een soort van batterijtje in zijn hoofd krijgt, daar lult niemand over. Je kunt zeggen dat zo iemand veranderd is. Hij gaat anders bewegen. En hij is dolblij dat hij eindelijk van dat getril af is. Maar dat soort ingrepen is meestal geen issue. Bij psychische storingen is dat nog wel zo. Het heeft waarschijnlijk iets te maken met het dualistische denken over lichaam en geest. Maar ik ben heel veel mensen tegengekomen die aan me vroegen: voel jij je nog wel jezelf? Dat is voor mij een volkomen irrelevante vraag geworden. Zoals ik toen was, was ik misschien wel mezelf, maar was de situatie niet houdbaar. Dan ben ik desnoods maar iemand anders. Als ik maar gewoon kan leven en kan genieten van dingen.”

Het is fijn dat die pillen werken, maar ben je niet verschrikkelijk nieuwsgierig naar de psychische oorzaak van je depressie?

“Natuurlijk heb ik daar de eerste jaren naar gezocht. Ik heb mezelf de vraag gesteld: wat waren nou de dingen die op mij een heel grote indruk hebben gemaakt? Welke traumatische ervaringen heb ik gehad? Nou, ik kon eigenlijk maar heel erg weinig bedenken. En dan nog? Stel dat ik heel erg onder de indruk ben geweest van het uitgaan van een relatie. Ik bedoel: ik kan die relatie niet overdoen en het op een andere manier uit laten gaan. En je kunt ook niet gaan proberen om in de toekomst geen enkele relatie meer uit te laten gaan. Met andere woorden: je hebt aan die wetenschap zo weinig.”


Heb je al geprobeerd om te stoppen met slikken?

“Ja. Wat dat betreft viel vorig jaar bij mij het laatste muntje. Na tien jaar slikken had ik ook tien jaar nergens last meer van gehad. Dus ik dacht: ik ga eens afbouwen met die pillen. Dit alles in overleg met een psychiater die ook zoiets had van: als je al tien jaar slikt, dan zou ik ook maar eens gaan proberen om ervan af te komen. Het is altijd makkelijker zonder. Ik ben toen teruggegaan van drie pillen naar een halfje – bijna niets meer dus. Maar toen kwam ik in het ziekenhuis terecht met een heel zware voedselvergiftiging, waarna ik weer in een vreselijk diepe depressie ben gedonderd. Die was na twee weken weer weg, nadat ik weer snel m’n pilleninname had opgebouwd. En toen dacht ik: dit is, voor een groot deel althans, zo’n chemisch gebeuren. Je kunt misschien ook wel dingen in mijn denken aanwijzen waardoor ik mij kwetsbaar maak en in de problemen kom, maar de chemische huishouding in mijn hoofd is toch de belangrijkste boosdoener. Die conclusie durf ik nu toch wel te trekken. Wat niet wil zeggen dat ik het niet interessant vind om te psychologiseren. Dat kan altijd. Maar dat heeft mij nooit verder geholpen.”

Je had het net over je manier van denken. Je humor en je liedjes kenmerken zich door een lawine van grappen en invallen. Daarnaast ben je pianist en componist, maak je tv, en schrijf je, zoals nu, ook nog eens een keer een boek. Zou die bijna chaotische veelzijdigheid niet de oorzaak van jouw problemen kunnen zijn?

“En dat alles ook nog eens met een absurde inslag. Ik denk wel dat ik een niet-alledaagse manier van denken heb. Ik denk dat creativiteit ontstaat door het leggen van vreemde verbanden. Daar ontstaat ook humor: door twee dingen met elkaar te verbinden die een ander nooit met elkaar zou verbinden. Daar ontstaat een bijzondere spanning. Ik sluit niet uit dat ik een soort hoofd heb waardoor ik én dit soort gedachtesprongen kan maken én kwetsbaar ben voor dit soort, hoe zal ik het noemen, dreunen, chemische opdoffers.”


Zo’n hoofd krijg je niet van gisteren op vandaag…

“Klopt! Op mijn vierde speelde ik op de piano al dingetjes na van de radio. En ik was ook altijd bezig met tekenen en knutselen. Die gevoeligheid openbaarde zich pas toen ik een jaar of dertien was. Leeftijd- genoten verwerkten een verhuizing schijnbaar moeiteloos, maar ik was daar maanden vermoeid en somber van. Toen het uit ging met mijn eerste vriendinnetje, heb ik wekenlang huilend op school rondge- lopen. Een andere puber was daar misschien ook wel een tijdje somber van geweest, maar zou niet ononderbroken tranen hebben geplengd. Het is niet voor niets dat ik het gevoel van m’n depressie vergeleek met dat beeld uit de kindertijd – dat kind dat bij oma wordt gedropt. Ik denk wel dat ik een vorm van regressie heb gehad. Of degeneratie misschien zelfs wel. Dat ik emotioneel weer een kind van vijf werd. Dat ik dus ook niet meer naar het nieuws kon kijken met al die aanslagen. Angstige of gruwelijke beelden kon ik totaal niet meer verdragen. Vervelende krantenkoppen of negatieve artikelen idem dito. Zelfs de meest suffe manier om spanning op te wekken in een oppervlakkige soap raakte mij al te hard. Dus, inderdaad: ik was zoals een kind dat weleens naar een televisieprogramma kijkt waar hij nog niet aan toe is en dan ineens keihard de volwassenenwereld bij hem binnen krijgt. Ik ben in emotioneel opzicht altijd wel extreem geweest.”

Ooit aan zelfmoord gedacht?

“In mijn boek heb ik het over de zelfmoord van Sandra, een meisje dat bij mij op de middelbare school had gezeten. Ik was voordat het gebeurde al erg met haar bezig, maar toen het gebeurde, was het wel heel erg een klap in m’n bek. Het beangstigde me enorm omdat het ineens heel dichtbij kwam. Ik ging mij afvragen of haar zelfmoord mijn eigen eventuele zelfmoord waarschijnlijker maakte. Ik had voortdurend de irrationele gedachte dat haar dood mijn eigen dood dichterbij zou brengen. Het was een ongelukje dat ik erachter kwam dat zij zelfmoord had gepleegd. Iemand had het erover, ervan uitgaande dat ik het al wist. Iedereen ging namelijk heel omzichtig met mij om. Zo van: laten we het maar niet tegen Mike zeggen. Mijn omgeving probeerde zo veel mogelijk te vermijden dingen tegen mij te zeggen die me somber zouden kunnen maken. Mijn vader – ik was in die tijd weer bij mijn ouders gaan wonen – kletste voortdurend tegen mij aan over wissewasjes. Alleen maar om te voorkomen dat ik weer ging piekeren. En hij nam me ook voortdurend mee op sleeptouw. Zo van: ik moet nog even een boek ophalen in de stad dus dan kun jij meteen mee om die cd te kopen. Daar ben ik hem nog steeds dankbaar voor. Dat heeft mij echt heel veel geholpen.”


Je had het net over je overgevoeligheid als kind. Onderkenden je ouders dat? Werd je daarin gecoacht of volgde je daar al eerder therapie voor?

“Niet zo, nee. Ik heb pas later in therapie geleerd om enige afstand te nemen en kritisch te kijken naar wat ik mezelf wijsmaakte. Het is welbeschouwd natuurlijk onzin om te denken dat je na een stukgelopen relatie de rest van je leven eenzaam en verlaten zult blijven. Ik heb na die therapie weleens gedacht: goh, dat zijn lessen die je eigenlijk op school zou moeten leren. Dat je weet: oké, ik ben somber, maar laat ik de gedachten die door mijn hoofd spoken nou eens opschrijven en vervolgens kijken of dat nou reële gedachten zijn. In 99 van de honderd gevallen blijken het dan hysterische, zwaar overdreven en pathetische gedachten te zijn. Ik heb dus, zeker op de langere termijn, heel veel aan therapie gehad. Alleen moesten er wel eerst pillen in, anders was het helemaal niet aangekomen.”

Die pillen ben je 1998 gaan slikken. Had dat meteen resultaat?

“Eigenlijk wel ja. Maar dan ben je er nog niet. Dan moet je eerst weer gaan revalideren. Ik had zeven jaar niet meer gewerkt of werkstress gehad. Ik was ook zeven jaar lang niet meer naar de supermarkt geweest om boodschappen voor mezelf te doen. Je moet gewoon weer integreren. Ook dat nam tijd in beslag.”

Als er op je twintigste een engel uit de hemelen was neergedaald met de boodschap: ik kan ervoor zorgen dat je een gevierd pianist/componist wordt en daarnaast een razend populaire cabaretier die door het hele land volle zalen trekt en ook nog eens een eigen tv-show heeft… maar er hangt wel een prijskaartje aan die roem. Wat zou je dan hebben gezegd?


“Haha! Oei, dat is moeilijk! Ik weet wel dat ik, in de tijd dat ik diep in die bijna psychotische depressies zat, al die creativiteit en relatieve roem zonder na te denken had ingeleverd voor één normale dag. Ik was toen ik ook helemaal niet creatief, hoor. Pas toen ik beter was, begon het weer te stromen.”

Michael George Boddé (1968) wilde aanvankelijk jazzpianist worden en reisde op negentienjarige leeftijd naar Amerika, om zich het genre eigen te maken in het land waar het werd geboren. Terug in Nederland begon hij meer en meer cabareteske voorstellingen te maken met zijn vriend Thomas van Luyn – een zijweg die zou resulteren in het winnen van de cabaretfestivals van Groningen en Amsterdam. Het duo, dat zich Ajuinen & Look noemde, moest de succesvolle tournee van de voorstelling De fiets van Marleen in 1995 voortijdig afbreken, vanwege Boddé’s depressies. In het nieuwe millennium ging het weer beter met hem. Naast drie solovoorstellingen pakte hij het afgelopen seizoen met de voorstelling Seks & drugs & Hoog-Barok ook de draad met Thomas van Luyn weer op. Televisiesuccessen had hij als lid van het team van Kopspijkers en met Van Luyn gooit hij nog steeds hoge ogen met De Mike & Thomas Show. Hoewel Boddé nu in Maarssen woont, is hij een Rotterdammer in hart en nieren. Zijn conference De Rotterdammert (‘azzie nog nooit iemand voor ze muil heb geschop, wor je nooit een Rotterdammer’) is een blijvende hit op YouTube.

Mike Boddé: Pil.

Nijgh & Van Ditmar. €19,95.

Ook verkrijgbaar via www.ako.nl

Onderwerpen