Spring naar de content

Kind versus ouder

Twee portretten van typische Confettikinderen en hun ouders. Hoe groot is de kloof tussen ouder en telg anno 2010? ‘Ik kreeg thuis alle vrijheid en vertrouwen. Soms vond ik dat wel moeilijk.’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Redactie

‘Toen ik twee maanden oud was, stond mijn vader in de kroeg met mij in een draagzak op zijn buik. Ik had toen net mijn eerste paar brogues, dat vond Ruud prachtig. Hij dacht toen dat ik over dertig jaar er ongeveer hetzelfde bij zou staan en hetzelfde zou hebben meegemaakt. Studeren, lid van een studentenvereniging, feesten, een baan. Ik vind het heel naïef dat hij dat zo dacht, ik heb echt niet de illusie dat mijn kinderen dezelfde kant op gaan als ik. Toen ik ging studeren, wilde ik geen lid worden van het corps, zoals mijn ouders. Dat gemaakte groepsgedrag stond me tegen. Ik denk niet dat mijn ouders daar moeite mee hebben gehad, ze vonden het belangrijk dat we iets deden waar we gelukkig van werden.

Ik begon met een studie psychologie, maar ik kwam er na twee jaar achter dat het niks voor mij was. Ik heb nog wel een bachelor gehaald, maar maakte daarna de overstap naar de kunstacademie. Toen ik vertelde wat ik wilde gaan doen, begreep hij er niks van. Hij wíl het wel snappen, maar heeft geen idee wat er echt speelt.

Het creatieve heb ik dan ook niet van mijn vader, hoewel ik creativiteit als een breder proces zie dan alleen een schilderij maken of beeldhouwen. Creativiteit is buiten bestaande kaders denken. Ik denk dat mijn vader creativiteit op die manier ook nodig heeft in zijn werk. Notaris zijn is meer dan alleen een handtekening zetten en op enter drukken. Maar ik kan niet met hem over zijn vak praten, daarvoor weet ik er te weinig van af.

Ruud is meer een controlfreak dan ik. Hij houdt er veel meer rekening mee dat iets mis kan gaan. Ik denk meer: we zien het wel, uiteindelijk komt het allemaal wel goed. Zo ontwerp ik, maar zo leef ik eigenlijk ook. Mijn vader heeft daarentegen meer ondernemingsdrang en verantwoordelijkheidsgevoel dan ik. Dat heb je ook wel nodig als je voor jezelf begint, zoals hij heeft gedaan. Daar kijk ik wel tegen op. Als ik zijn leeftijd heb, hoop ik ook een eigen bedrijf te hebben, al zal mijn leven er verder heel anders uit zien.


Ruud was niet zo bij de opvoeding betrokken. Als kostwinner zagen we hem toen we klein waren vooral tijdens het eten. Als ik later kinderen heb, zou ik dat anders willen. De opvoeding hebben mijn ouders verder heel goed gedaan. Ik heb geleerd dat iedereen gelijk is en dat je iedereen met respect moet behandelen. We waren wel verwend. Dat krijg je als je vader notaris is en als je op hockey zit. Maar ons werd wel geleerd dat we tevreden moesten zijn met wat we hadden.

Ik zie mijn vader eigenlijk weinig. Ik kom niet vaak bij mijn ouders thuis, en aan de telefoon kan ik gewoon niet met hem praten. Soms beklaagt Ruud zich wel dat hij zo weinig van me hoort. Ik heb hem gezegd dat het niet lukt aan de telefoon. Dat wil niet zeggen dat mijn liefde voor hem minder is. Maar volgens mij laat ik hem dat ook wel merken.’ intro > ‘Soms beklaagt Ruud intro > zich wel dat hij intro > zo weinig van me hoort’

‘Tijdens mijn studententijd was ik lid van het corps. Je hebt het corps, andere verenigingen en mensen die nergens lid van zijn. Voor corpsleden is de rest allemaal ‘knor’. Een vriend van me was lid van een andere vereniging. Dan vroegen we aan Toon, toen hij nog heel klein was: “Hoe doen de knorren van IAN? En dan knorde Toon als een varkentje. Iedereen lachen natuurlijk, prachtig!”

In het begin had ik er wel moeite mee dat Toon geen lid werd van een vereniging. Ik had er nooit over nagedacht dat hij een andere kant op zou gaan dan ik. Misschien was ik daar wel naïef in. Ik ben er nu wel van overtuigd dat Toon net zo’n leuke studententijd heeft gehad als ik.


Toon en ik zijn heel verschillend. Het creatieve heeft hij zeker niet van mij. Ik snap er helemaal niks van, ik ben heel nuchter. In mijn vak ben ik ook wel creatief, maar niet in de zin van iets met mijn handen maken. Toon geeft ook niet om geld, terwijl ik me tijdens mijn studie al afvroeg of ik er een gezin mee kon onderhouden. Dat hangt voor mij samen met verantwoordelijkheidsgevoel, maar ook met het gevoel dat mijn kinderen het minstens zo goed krijgen als dat ik het gehad heb, of beter.

Hoewel ik de verantwoordelijkheid als kostwinner voelde, was ik tegelijkertijd een slechte opvoeder. Daar heb ik gewoon niet over nagedacht. Toen Toon tien jaar was, begon ik voor mezelf. Daardoor was ik doordeweeks weinig thuis en in het weekend deed ik alleen maar onverantwoorde en gezellige dingen met de kinderen. Ik heb mezelf in de klassieke vaderrol geduwd. Nu mis ik dat wel eens.

Wat ik heel goed van Toon vind, is dat hij zichzelf goed kent. Ik wilde dat hij zijn psychologie af zou maken, maar hij zag dat niet zitten. Hij had toen nog helemaal niks, maar geloofde er wel in. Ik was daar vroeger meer onzeker over.

Ik heb Toon geleerd eerlijk te zijn en respect te hebben voor anderen. Ik denk dat ik daar wel in geslaagd ben. Ik heb Toon altijd veel verantwoordelijkheid gegeven, ook over dingen als drinken en blowen. Dat was in het begin moeilijk, maar ik ben daar liberaler in geworden. Ik zag dat het werkte. Hij heeft zijn eigen identiteit ontwikkeld. Natuurlijk botste dat wel eens, maar dat vond ik niet erg.

We gaan heel informeel met elkaar om, er is geen afstand tussen ons. Toch heb ik soms moeilijk contact met Toon – we praten niet zo veel met elkaar. Met mijn twee andere zoons communiceer ik gemakkelijker. Er is met Toon bijna nooit een een-op-eengesprek. Soms zie ik hem praten met zijn schoonvader, dan denk ik: ik wil ook zo met Toon kletsen. Maar dan komt er niks uit. Aan de telefoon weet ik na een minuut al niet meer wat ik moet vragen.


Dit is eigenlijk de eerste keer dat ik dat zo uitspreek. Mijn vader en ik hadden ook moeilijk contact, maar dat hebben we nooit uitgesproken. Ik vind het belangrijk om het nu gezegd te hebben. Het heeft ook niks te maken met liefde of respect voor elkaar. Maar zijn interesses liggen totaal anders dan de mijne.’

‘Een dag van twaalf uur werken in de stromende regen doet me goed. Ik hou ervan met mijn poten in de bagger te staan, de elementen aan te raken. Het geluid van bokkende ossen en ronkende truckers te horen. Dan weet ik dat ik leef. Mijn vader kan geen plant uit elkaar houden. Hij heeft niets met het platteland. Grappig is dat.

Ik ben opgegroeid in Amsterdam. Na het gymnasium wilde ik sociale informatica gaan studeren, maar eerst ging ik nog een jaartje naar Ierland. Daar kwam ik op een boerderij terecht. Ik werd geraakt; zodra iets me interesseert, stort ik me daar helemaal in. Ik wil dan alles weten. Wat zijn de afzonderlijke gewassen en koeienrassen? In plaats van naar de universiteit te gaan, begon ik met de mbo-opleiding Dynamische Landbouw in Dronten.

Nu woon ik in het Drentse plaatsje Uffelte. Ik werk als ecologisch hovenier. Hiervoor had ik een tweemansbedrijfje in de biologisch-dynamische fruitteelt. Daar lag mijn passie. Maar de marges waren heel dun. Ik was dag en nacht aan het werk, tegen het ploeteren aan. Dat werk is niet alleen te doen – je moet op z’n minst twintig Polen inhuren. Maar ik wil juist alles zelf in de hand houden en niet hoeven leidinggeven. Daarbij was het geld dat ik er aan overhield zo weinig dat ik beter een uitkering had kunnen aanvragen. Het was echt armoelijden. Twee jaar heb ik het volgehouden, toen ben ik overgestapt naar het ecologisch hovenieren.


Onze generatie is pragmatisch. Idealen om de idealen hebben wij niet. Wij willen een concreet doel bereiken. Ik ga niet mijn hele leven aan een ideaal als de dynamische fruitteelt wijden, als het uitzichtloos is. Mijn vader heeft dat wel. Als jongerenwerker bij de remonstranten is hij dag en nacht met zijn werk bezig. Zeven dagen per week, grotendeels uit liefhebberij. Werken en vrij zijn lopen bij hem door elkaar heen. Ik heb ook niets met jongeren. Ik werk liever alleen en in de toekomst het liefst parttime.

Uffelte is een vrijzinnig dorp. Dat ken ik ook van thuis. Ik kreeg alle vrijheid en al het vertrouwen. Ik mocht ook over alles praten. Soms vond ik dat wel moeilijk. Want hoe kon ik dan af en toe lekker stout zijn? Alles werd zo tactisch aangepakt en eerlijk verteld, dat ik me afvroeg: hoe moet dat dan, iets stiekem doen? Bij mijn eigen zoon Noah, die nu twee maanden oud is, wil ik het minder op z’n beloop laten. Je hoeft dingen niet te verbieden om bij te sturen. Wel wil ik hem het diepe gevoel meegeven dat geluk niet van je omstandigheden afhankelijk is. Het maakt niet uit waar hij opgroeit, hoeveel geld hij heeft of hoe slim hij is. Daar is zijn geluk niet afhankelijk van. Ik hoop ook dat Noah meer van de wereld gaat zien. Dat is goed. Maar ik zie mezelf nooit meer het platteland verlaten.’

‘Ik word fysiek onpasselijk van een dorp. Ik krijg er de rillingen van. Als kind vond ik dorpen al eng en beangstigend. Ik ben een echte Amsterdammer. Mijn grootouders van beide kanten komen hiervandaan.

In een bewuste opvoeding geloof ik niet. Ik heb nooit gedacht: ik ga nu dit en dat van mijn zoon maken. Dat is ook een kwestie van vertrouwen in jezelf hebben. Ik heb Elmar altijd heel intuïtief opgevoed. Met het idee: je mag zijn wie je bent en wie je wilt zijn. Als je je nu suf wilt blowen, heb ik de overtuiging dat het goed komt. Dat blowen heeft hij dan ook gedaan.


We zijn allebei principieel. Ik geloof heilig dat je mensen vrijheid en verantwoordelijkheid moet geven. Elmar is ook principieel in zijn benadering van de landbouw. Alleen heb ik het idee dat zijn generatie beter is in relativeren dan wij. Ik ben heel erg in het jongerenwerk blijven hangen.

Vanaf de jaren zeventig begon ik met werken bij de doopsgezinde Singelkerk en de afgelopen 25 jaar bij de remonstranten. Hier kan ik een open houding ontwikkelen ten opzichte van de wereld, geloven en jongeren. Op dinsdag- en vrijdagavond komen jongeren waar ik bij ben hier samen. Daarnaast kunnen ze komen wanneer ze willen. Het is een mix van jongeren met een doopsgezinde of remonstrantse achtergrond en jongeren van de straat. Er ontstaat op die avonden een bijzondere chemie tussen gelovigen en “heidenen”. Veel jongeren komen binnen met een defensieve houding ten opzichte van de kerk. Hun beeld van de kerk is gevormd door de EO, de starheid van de paus en de drama’s van de katholieke kerk. Dat beeld van geloven wordt nog steeds opgedrongen. Daar moet je je ook tegen afzetten. Bij de remonstranten en doopsgezinden zien jongeren dat de kerk helemaal niet zo star is. Voor mij is God niet op afstand, zittend op een wolk, maar juist dichtbij in alles wat ik doe. Ik houd van vragen in plaats van antwoorden. De kerk is heel divers, van ultraorthodox tot supervrijzinnig en modern. Jongeren die zich hierin hebben verdiept en weten wat vrijzinnig zijn betekent, zetten zich niet meer af. In Amsterdam zijn veel van die jongeren. Ik ben dan ook bijzonder hoopvol over de toekomstige generatie. Genieten is geen egoïsme. En grenzeloos zijn zie ik niet als negatief, want het gaat bij deze generatie ook om de eigen grenzen die worden verlegd.


Achteraf vind ik het jammer dat ik een heleboel niet weet uit Elmars puberteit. Juist omdat ik hem die vrijheid wilde geven, heb ik hem duidelijk gemaakt dat ik het niet hoefde te weten wat hij deed. Misschien had hij er wel meer over willen praten en heb ik hem daar in mijn vrijheidsideaal geen ruimte voor geboden.

Opa worden riep een enorme weerstand bij me op. Dan zou ik een oude man zijn en zo voel ik me niet. Maar toen Noah werd geboren, was het goed. Ik heb mijn kleinzoon de eerste keer dat ik hem zag niet vastgehouden. Maar ik zag mijn kind met zijn kind in de armen. Ik zag dat mijn zoon vader was geworden. Hij was net als ik. We deelden de belangrijkste ervaring en het meest diepgaande dat er is. Toen dacht ik: het is goed gekomen.’