Spring naar de content

Bent u ook zo moe van het Midden-Oosten?

De ergste storm lijkt weer even geluwd tussen Israël en de Palestijnen. Maar iedereen weet dat de wapens weer binnen afzienbare tijd worden opgepakt. In 2009 was HP/De Tijd-redacteur Roelof Bouwman al moe van het eeuwige conflict in het Midden Oosten. Een persoonlijke verzuchting

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Roelof Bouwman

En, hebben de recente troebelen in de Gaza-strook bij u thuis ook voor opwinding en verhitte gemoederen gezorgd? Ik bedoel: gooide uw zoon spontaan zijn schoenen richting televisietoestel toen hij de Israëlische premier zag, maar wilde uw dochter daarentegen naar Den Haag om die pro-joodse mini-demonstratie van de ‘Christenen voor Israël’ bij te wonen? Was u zelf aanvankelijk van plan naar Studio Sport te kijken, maar zag u daarvan af toen u las dat de BBC tezelfdertijd een paneldiscussie vertoonde met vijf internationaal vermaarde Midden-Oosten-deskundigen? En rende uw vrouw toen de volgende ochtend direct naar de winkel om met de boekenbon die ze nog had liggen het door Benny Morris geschreven standaardwerk Righteous Victims – A History of the Zionist-Arab Conflict aan te schaffen?

Weet u wat ik denk? Ik denk van niet. Ik denk dat uw zoon zijn schoenen aanhield, ik denk dat uw dochter niet naar Den Haag is geweest, ik denk dat u van die paneldiscussie op de BBC geen seconde hebt gezien, en ik denk dat die boekenbon van uw vrouw nog steeds op het dressoir ligt. Maar maakt u zich geen zorgen: ik ga u en/of uw gezinsleden helemaal niets kwalijk nemen. Sterker nog: ik voel met u mee. Net als u ben ik namelijk moe van het Midden-Oosten. Dat conflict tussen Israël en de Palestijnen – ik heb er genoeg van, ik ben het zat en het komt me de keel uit.

Aanvankelijk voelde ik me daar een beetje schuldig over. Zou ik soms resistent zijn geworden voor het vele leed dat Israëli’s en Palestijnen elkaar aandoen? Of ben ik – erger nog voor een journalist – bezig mijn belangstelling voor het wereldgebeuren te verliezen, en is mijn desinteresse voor het reilen en zeilen van de Gazastrook daarvan het eerste symptoom? Gelooft u mij: daar heb ik over zitten tobben. En mijn slotsom luidde: nee, het ligt niet aan mij – het ligt aan het Midden-Oosten. Laat ik u van mijn overwegingen deelgenoot maken.

Olympische Spelen
Het eerste wereldnieuws dat ik me kan herinneren, dateert uit 1972. Schrijver dezes was toen zeven jaar oud, maar als u écht wilt weten hoe lang 1972 geleden is: Barend Biesheuvel regeerde toen het land, Richard Nixon zat in het Witte Huis, Piet Keizer en Sjaak Swart speelden nog bij Ajax, Radio Veronica dobberde nog op zee en Mies (Eén van de acht) Bouwman won dat jaar de Televizierring.

De Olympische Spelen werden die zomer gehouden in München. Het evenement werd ruw verstoord toen een Palestijns overvalcommando een aanslag pleegde op het flatgebouw waar het Israëlische team was gehuisvest. Twee coaches van het team werden doodgeschoten en negen Israëlische sporters werden gijzelaar gemaakt. Bij een mislukte bevrijdingsactie op het vliegveld van München vielen vervolgens nog eens vijftien doden: alle negen gijzelaars, vijf van de acht Palestijnse terroristen en een Duitse politieman. ‘Dramatische mislukking gijzelingsactie. Gijzelaars verbrand’, kopte De Telegraaf de volgende ochtend over de volle breedte van de voorpagina. Er stond een foto bij van een van de terroristen: een onguur type met een bivakmuts. Daar schrik je van, zeker als je zeven jaar bent en er op je slaapkamer een feestelijke ‘München 1972’-poster hangt. Die poster heb ik toen, geloof ik, verwijderd.

Hoe dan ook: het was bij die Olympische Spelen van 1972 dat ik voor het eerst op de hoogte raakte van het bestaan van Palestijnen. Ik meen me zelfs te herinneren dat ik ze aanvankelijk verwarde met Filistijnen, want die kwamen veelvuldig voor in die prachtige kinderbijbel van Anne de Vries waaruit ik dagelijks werd voorgelezen, en ook die Filistijnen hadden permanent mot met Israëlieten. Maar laten we niet afdwalen. Want wat ik bedoel te zeggen is vooral dit: al bijna zevenendertig jaar lang zitten er vechtende Palestijnen en Israëli’s in mijn hoofd. Barend Biesheuvel en Richard Nixon zijn allang dood, Piet Keizer, Sjaak Swart en Mies Bouwman genieten van een welverdiende oude dag, geen mens luistert nog naar Radio Veronica, maar dat conflict, dat staat nog steeds bijna elke dag in de krant.

Oorlogen
Laat ik mezelf echter niet gaan beklagen. Want indien u ouder bent dan ik, bestaat de kans dat u al meer dan zestig jaar lang op de hoogte wordt gehouden van de bonje tussen Israël en de Palestijnen. Het hele probleem ontstond immers in het kielzog van de Israëlische Onafhankelijkheidsoorlog (1947) en de daarop volgende oorlog tussen de nieuwe staat Israël en de omliggende Arabische landen (1948).

Ik ben zo vrij te veronderstellen dat we hier te maken hebben met een omstandigheid die de belangstelling voor het conflict niet bepaald bevordert. De Eerste Wereldoorlog (1914-1918), de Spaanse Burgeroorlog (1936-1939), de Tweede Wereldoorlog (1939-1945), onze ‘eigen’ koloniale oorlogen in Nederlands-Indië (1946-1949) en Nieuw-Guinea (1962), de Koreaanse Oorlog (1950-1953), ja zelfs de Vietnamoorlog (1946-1975): geen van alle duurden ze langer dan dertig jaar. Dat is allemaal nog net te behappen. Maar meer dan zes decennia ruzie, zoals tussen Israël en de Palestijnen, dat is eenvoudigweg méér dan een normaal mens kan verdragen. Natuurlijk, in oorlogen gebeurt altijd wel iets. Maar er zijn grenzen aan ons uithoudingsvermogen, zélfs bij ‘komische’ oorlogen. Ter illustratie: van de tv-serie Dallas bestaan aanzienlijk meer afleveringen (357) dan van Dad’s Army (80) en van Peyton Place (514) veel meer dan van M.A.S.H. (251). Ik geloof niet dat dat toeval is.

Het duurt te lang, daar in het Midden-Oosten: dat lijkt me dus factor één. Maar, zou Loe de Jong zeggen: er is méér. Het zou namelijk, vermoed ik, enorm helpen als we ons met een van de strijdende partijen verwant zouden kunnen voelen. Good guys versus bad guys – u snapt vast wat ik bedoel.

Lange tijd bestond die verwantschap: Nederland stond even massaal als vierkant achter Israël. Dat had allerlei oorzaken. De Tweede Wereldoorlog bijvoorbeeld, om maar gelijk de belangrijkste te noemen. Slechts 27 procent van de circa 140.000 joden die op 10 mei 1940 in Nederland woonachtig waren, overleefden de bezettingsjaren. In geen enkel ander bezet West-Europees land was dat percentage zo laag.

Latente schuldgevoelens daarover vertaalden zich ná de Duitse bezetting in een haast grenzeloos enthousiasme voor de staat Israël. We hadden, als het ware, iets goed te maken – althans: zo voelden we dat.

Abraham
Voor christelijke Nederlanders – en dat waren we zestig jaar geleden nog bijna allemaal – kwam daar nog iets bij. Met name gereformeerden en hervormden waren van jongs af bekend met het oudtestamentische verhaal van de joodse ‘aartsvader’ Abraham. Die had, lang geleden, een verbond gesloten met God. Onderdeel van dat verbond was – men leze er het vijftiende hoofdstuk van Genesis op na – dat aan de nazaten van Abraham een eigen land was beloofd, in Palestina, ‘van de rivier van Egypte af tot aan de grote rivier, de rivier Frath’. Het joodse volk, zo luidde de veel gehuldigde opvatting in (protestants-)christelijke kring, was dus het door God uitverkoren ‘Bondsvolk’ waaraan Hij als eerste Zijn barmhartigheid had willen tonen. Het ontstaan van de staat Israël was het levende bewijs dat Hij woord hield.

Daarnaast voelden ook veel linkse Nederlanders een speciale band met Israël. Die band was terug te voeren op de omstandigheid dat de zionistische beweging al sinds haar ontstaan – eind negentiende eeuw – sterk onder invloed stond van socialistische en communistische idealen. De kibboets was er het symbool van, en dat Israël tot 1977 onafgebroken werd geregeerd door linkse premiers als David Ben-Gurion, Levi Eshkol en Golda Meïr, werd in progressieve kring al evenzeer hogelijk gewaardeerd.

Deze pro-Israëlische hutspot van schuldbesef en theologische en politieke noties bleek echter niet het eeuwige leven te hebben. Samen met de ontkerkelijking sneuvelde in de jaren zestig en zeventig de gedachte van Israël als ‘Bondsvolk’, en met het aantreden van de uitgesproken rechtse Likoed-premier Menachem Begin ging in 1977 ook Israëls socialistische reputatie teloor. Daarna, in 1982, volgden de bloedbaden in de Palestijnse vluchtelingenkampen Sabra en Shatila. Enkele honderden Palestijnen, veelal burgers, werden daar het slachtoffer van een christelijk-Libanese Falangistenmilitie. De Israëlische minister van Defensie Ariel Sharon werd alom medeverantwoordelijk gehouden voor het drama. Gevolg: een enorme smet op het blazoen van Israël en een publieke opinie die – wereldwijd – meer oog begon te krijgen voor het streven van de Palestijnen naar een eigen staat.

Onverschilligheid
Van een langlopende ruzie tussen uitgesproken good guys (Israël) en uitgesproken bad guys (de Palestijnen) werd het Midden-Oosten zo het toneel van een conflict tussen twee partijen die inmiddels de indruk hadden weten te wekken dat ze beide ongeveer evenveel ‘gelijk’ als ‘ongelijk’ op hun conto hadden staan. Onverschilligheid en desinteresse liggen dan snel op de loer. Het is als een voetbalinterland tussen Finland en Noorwegen: boeiend voor Finnen, boeiend voor Noren, maar minder geschikt voor kijkers van andere nationaliteiten, en al helemáál niet als er, na negentig minuten voetbal, ook nog eens een verlenging komt. Je gaat dan als vanzelf verlangen naar een scheidsrechter die per loting een winnaar aanwijst, of naar een suppoost die stiekem de lichtmasten onklaar maakt – dan kunnen we tenminste naar bed.

Er is een derde factor die het Israëlisch-Palestijnse conflict zo vervelend maakt: de bij elke geweldsuitbarsting voorspelbare parade van Nederlandse opiniemakers. Jarenlang kon NRC Handelsblad geen stukje over Israël afdrukken, of men kreeg post van ‘Henriëtte Boaz, Badhoevedorp’. Tegenwoordig komen diverse De Winters langs, om nog maar te zwijgen van Ronny Naftaniël, sinds 1980 (!) directeur van het Centrum Informatie en Documentatie Israël (CIDI). Dankzij zijn vele televisieoptredens en zijn eeuwig jonge voorkomen is hij inmiddels bruikbaar als testbeeld. Minstens zo slaapverwekkend zijn Naftaniëls pro-Palestijnse opposanten: altijd weer hetzelfde groepje troosteloze trotskisten dat met palestijnensjaals op de Dam staat, hoewel ze zich de laatste tijd vergezeld weten van een cohort Marokkaanse pubers alsmede de weduwe Duisenberg. Als iedereen dat zijn zegje heeft gedaan, duikt altijd wel ergens iemand op van Instituut Clingendael die voor een genuanceerd slotakkoord zorgt. Tot ziens bij de volgende eruptie.

Er bestaat nog een vierde factor die het conflict zo vervelend maakt: de omstandigheid dat ons om de haverklap wordt voorspeld dat er iets beslissends staat te gebeuren, en dat dat beslissende ‘iets’ vervolgens niet doorgaat, meestal zonder opgaaf van redenen. Hiervan bestaan twee varianten.

Oslo
De eerste variant betreft de voorspelling dat er in het Midden-Oosten vrede zou dreigen uit te breken. Deze hype beleefde zijn hoogtepunt in de jaren negentig, ten tijde van de zogenoemde ‘Oslo-akkoorden’. Volgens deze akkoorden zou het Israëlische leger zich terugtrekken uit de Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever, zouden de Palestijnen het recht krijgen op zelfbestuur, werd de PLO door Israël erkend als wettelijke vertegenwoordiger van het Palestijnse volk, en beloofde de PLO op haar beurt af te zien van het vernietigen van Israël. Yasser Arafat, Shimon Peres en Yitzchak Rabin kregen voor deze deal in 1994 zelfs de Nobelprijs voor de Vrede. Hoe het daarna verder ging met de vrede in het Midden-Oosten, hoef ik u niet uit te leggen.

De tweede, minstens zo bedrieglijke profetie die je vaak hoort over het Israëlisch-Palestijnse conflict, is dat de boel op het punt staat gigantisch escaleren. Zo werd ten tijde van de Koude Oorlog dikwijls gezegd dat in het Midden-Oosten een Derde Wereldoorlog dreigde: tussen – wie anders? – de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten, de toenmalige supermachten. Veel evangelische christenen in de Amerikaanse bible belt leken zich zelfs aan dit vooruitzicht te verlekkeren. Want stond in het nieuwtestamentische bijbelboek Openbaringen niet opgetekend dat in Armageddon (het tegenwoordige Tel Megiddo, een Israëlisch nationaal park) een finaal treffen zou plaatsgrijpen tussen ‘de koningen der aarde en der gehele wereld’, en dat de duivel (lees: de atheïstische Sovjet-Unie) daarbij een verpletterende nederlaag zou leiden? Van meer recente datum zijn rampscenario’s waarin Iran een hoofdrol speelt: over dat land – dat zichzelf in april 2007 uitriep tot ‘atoommacht’ – wordt beweerd dat het klaar zou klaarstaan met kernbommen in het Midden-Oosten te interveniëren. Ten gunste, uiteraard, van de Palestijnen, waarna Israël… Enfin, alsnog Armageddon, maar dan zonder Sovjets.

Totale vrede of een minstens zo totale oorlog – andersoortige voorspellingen over de toekomst van het Israëlisch-Palestijnse conflict hoor je eigenlijk zelden. Misschien wel omdat ook veel van die voorspellers – bewust of onbewust – enorm tabak hebben van de sleur die de afgelopen decennia zo kenmerkend is geworden voor het conflict.

Overigens zal ik de laatste zijn om die voorspellers dat kwalijk te nemen. Maar als ik – met uw welnemen – ook zelf een profetie mag lanceren: er komt de komende zestig jaar in het Midden-Oosten geen vrede, er komt de komende zestig jaar in het Midden-Oosten geen grote kladderadatsch, er komt de komende zestig jaar in het Midden-Oosten gewoon meer van hetzelfde.

Dit artikel verscheen in HP/De Tijd van 6 februari 2009.