Spring naar de content

U kunt rijk zijn, en het niet eens weten

Toegegeven: een gespekte bankrekening hebben is best prettig. Het is bijzonder geruststellend om te kunnen constateren dat er aan het einde van de maand genoeg geld overblijft om leuke dingen mee te doen. Toch is het voor enkelen moeilijk om in te zien hoe welgesteld ze nu eigenlijk zijn.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën:
Geschreven door: Fabienne Meijer

In Amerika schetste Josh Barro van The New York Times een duidelijk voorbeeld. In zijn artikel legde hij uit hoe Amerikanen die ver boven modaal verdienen zichzelf toch een plaatsje in de middenklasse toebedelen, omdat het dagelijks leven voor hen zo duur is. Deze mensen noemde hij de ‘merely affluent’ (vrij vertaald: mensen die domweg vermogend zijn.) Het regende reacties op Barro’s artikel, zoals die van een vrouw uit Utah die klaagde dat zij met haar gezin toen ze nog in Los Angeles woonde maar net kon rondkomen van 250.000 dollar per jaar. Daarmee behoorde haar gezin tot de rijkste tien procent van de stad.

In een vervolgartikel besteedde Barro extra aandacht aan deze zogenaamde poverty pleas, waarbij hij nogmaals duidelijk maakte dat deze goed verdienende mensen niet verplicht zijn om in de duurste buurten te wonen, alleen biologische boodschappen te doen en een benzineslurpende auto te hebben. Veel rijke mensen vergeten volgens Barro bovendien dat hun levensstijl een privilege is, en geen vanzelfsprekend recht.

Tot zo ver de levensstandaarden in Amerika. Hoe zit dat in Nederland? Economieblog Follow the Money liet bij monde van Bas Jacobs vorig jaar zien dat de vermogensverdeling in Nederland bijzonder scheef is. De rijkste 1 procent bezit zo’n 23 procent van al het vermogen in Nederland, de rijkste 5 procent ongeveer 46 procent, en de rijkste 10 procent zo’n 61 procenten het totale vermogen. De armste 50 procent van de samenleving bezit volgens Jacobs helemaal geen vermogen, maar heeft juist een schuld. Al het vrije vermogen, aldus Jacobs, is geconcentreerd in de rijkste helft van de bevolking – en 60 procent daarvan zit bij de toptien.

De inkomensverdeling in Nederland is minder ongelijk dan de vermogensverdeling. Aangezien Josh Barro schrijft over de dure huizen waarin zijn merely affluent leven, kunnen we stellen dat hij ook het vermogen meeneemt. De Amerikanen over wie Barro het heeft behoren niet tot de superrijke ‘één procent’, maar verdienen wel een stuk meer dan het gemiddelde. Ze zitten dus in de toptien of zelfs topvijf van hoogste inkomens.

In Amerika zijn zaken als hoger onderwijs en ziektekosten voor sommige mensen praktisch onbetaalbaar, terwijl het sociale stelsel in Nederland ervoor zorgt dat deze zaken voor (bijna) iedereen beschikbaar zijn. Toch meten mensen hun kwaliteit van leven daar niet aan af – dat doen ze door zichzelf te vergelijken met mensen die het beter hebben dan zij. In Amerika is dat een bijzonder ongunstige vergelijking: de rijkste 0,01 procent van de bevolking heeft bijna evenveel vermogen als de armste 90 procent.

Ook in Nederland zien we dat de superrijken een naar verhouding veel hoger vermogen hebben dan de ‘gewone’ rijken. Naar boven kijken zorgt dus voor ontevredenheid – aan de overkant is het gras immers altijd groener. Pas als wij ons realiseren welke voorrechten we allemaal hebben – een gedegen opleiding, een stabiel inkomen en een ruime woning, met daarnaast nog de ruimte om een sport te beoefenen en af en toe uit eten te gaan – kunnen we tevreden zijn met de rijkdom die we al die tijd al bezaten.