Spring naar de content
bron: ANP/Robin van Lonkhuijsen

Waarom het voetbal best meer Hans van Breukelens kan gebruiken

Altijd als ik me even moedeloos voel, denk ik aan een filmpje waarin columnist Marcel van Roosmalen in Voetbal Inside zich herinnerde dat hij verslag deed van een soort motivatiedag voor structureel werklozen.
Hans van Breukelen was een van de sprekers. Hij vertelde over zijn zoon Kjeld, die nooit zijn kamer opruimde. Met die ergernis had Hans zijn zoon op ludieke wijze geconfronteerd, door er tijdens Sinterklaas een gedicht over te schrijven.
Een strofe (of het complete gedicht) luidde: ‘Kjeld / Je kamer is een vuilnisbjelt.’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Frank Heinen

Als Hans van Breukelen zoiets vertelt, kijken mensen verbaasd op. Een enkeling glimlacht, een ander doorziet onmiddellijk de diepere metaforische betekenis en knikt begrijpend. Als Marcel van Roosmalen vertelt over hoe Hans van Breukelen zoiets vertelt, rollen mensen over de grond van het lachen. Het is dan ook erg grappig.

De tekst gaat hieronder verder.

Hans van Breukelen
Van Breukelen tijdens de persconferentie rond de benoeming van Dick Advocaat. Beeld:

Hans van Breukelen was een jaar in dienst bij de KNVB. In die tijd deed hij min of meer alles fout wat hij fout kon doen. Iedere persconferentie leek rechtstreeks uit de pen van Larry David te komen, qua ongemak.

Ieder interview was een som der misverstanden. Iedere beslissing was verkeerd. Niet zomaar verkeerd, maar echt grandioos verkeerd. Als je het erom zou doen, zou je de zaak nog niet zo homerisch kunnen verknallen. Bij ieder binnenbrandje riep Hans ‘Laat mij maar!’ en begon de zaak te blussen met een in de gauwigheid uit de schuur gegriste fles wasbenzine.

En het gekke is: niemand leek werkelijk verbaasd. Op de weg naar succes was Hans een spookrijder en geen mens voelde zich geroepen hem met lichtsignalen te waarschuwen. Het was geen gezicht, Hans als baas, zoals bazen van sportorganisaties waar het een zootje is eigenlijk nooit een gezicht zijn. Als leidinggevende van een bond of club waar de boel enorm in het honderd loopt, staan je grofweg drie opties open:

  1. Je kijkt verwilderd in de camera, zegt dat je overweldigd bent door alles wat er intern mis is en drukt journalisten en fans op het hart voorlopig niks te verwachten, want het puinruimen gaat nog wel even duren. Dit heet in jargon de Wim Kieft-variant.
  2. Je kijkt verwilderd in de camera, zegt dat je overweldigd bent door alle onbegrijpelijke negativiteit en drukt journalisten en fans op het hart hun verwachtingen vooral niet te temperen, want het kan ieder moment weer goed gaan. Dit noemt men ook wel de Ruud Gullit-variant.
  3. Je kijkt verwilderd in de camera, zegt dat je overweldigd bent door het potentieel van de club of de bond en vraagt je af wat die problemen zijn waar iedereen het toch steeds over heeft. Dit heet, in managementtermen, de Hans van Breukelen-shuffle.

Hans van Breukelen koos voor alle drie, tegelijk. Nooit een goed idee.

Speedboot

Hans van Breukelen is een aardige man, dat zie je zo. Daar zit geen kwaad bij. Goed, je ziet ook dat hij als kind in een toverketel naïviteit is gevallen, en je hoort dat zijn woorden net evenveel soortelijk gewicht hebben als een voorbijdrijvend schapenwolkje, maar: hij bedoelt het goed, en daar gaat het toch maar om in het leven.

De reden dat hij wat aandoenlijk oogt – je zou het ook irritant kunnen vinden, als je niet makkelijk aangedaan bent – is dat hij zelf heilig gelooft in wat hij doet. Hij is geen cynicus, geen handige Harry. Meer het type man dat een opgewekte powerpointpresentatie houdt voor een zaal van vuig giechelende journalisten, en dan oprecht teleurgesteld is als mensen dat niet weten te waarderen.

Eerst moest ik ook lachen om Hans van Breukelen. Nog steeds wel. Het is geen slachtoffer dat je uitkiest, maar dat zich aan je opdringt. “Hier ben ik, maak een grap! Als jij het niet doet, doe ik het zelf!” En zonder na te denken gooit hij een bananenschil over zijn schouder, zodat hij daar straks over kan uitglijden.

Toen dacht ik aan Joachim Löw. Vond iedereen ook een vreemde vogel. En aan Louis van Gaal, die al twintig jaar meer op een uit de hand gelopen typetje van Andy Kaufman lijkt dan op een echt mens. In het wielrennen heb je Iwan Spekenbrink, een welbespraakte, zeer oprecht ploegleider die jaren met enige reserve werd bezien, vanwege zijn onversneden idealisme met betrekking tot dopingvrij wielrennen, tot zijn ploeg plotseling Touretappes begon te winnen. Inmiddels is Spekenbrink manager van een van de grootste ploegen van het peloton, ontdekker van Marcel Kittel en Tom Dumoulin. Om wat hij zegt wordt al lang niet meer gelachen.

Ik moest ook denken aan sporters die zich tegen de klippen op een weg naar de top baan. Was het niet naïef van Messi om te denken dat hij, een kereltje van twee turven hoog, überhaupt ooit profvoetballer zou kunnen worden? Dacht Andre Agassi elke dag na over de haalbaarheid van de droom van zijn vader, die hem iedere dag weer de baan op joeg? Tommy Wieringa schreef drie romans die niets deden. Toch ging hij door, heilig gelovend in waarmee hij bezig was en schreef Joe Speedboot.

Als dat niet gelukt was (of erger nog: als Joe Speedboot er wel gekomen was, maar het succes niet), was Wieringa dan een naïef ei geweest, het soort mislukte schrijver dat door de discrepantie tussen pretentie en het uitblijvende succes zichzelf al voldoende belachelijk maakt? Vermoedelijk wel. Met terugwerkende kracht is die periode van mislukking plots een vormende periode, de druk die nodig was om de diamant te slijpen.

Vuilnisbjelt

Wat ik maar wil zeggen: er zijn volgens mij verdomd weinig cynici die ooit werkelijk iets ten goede hebben veranderd. Wie echt iets wil veranderen, de zaken grondig wil aanpakken en nooit eerder bewandelde wegen wil inslaan, zal zich moeten uitleveren aan de dromers, de onaangepaste types. Naïviteit kan alleen met terugwerkende kracht een vooruitziende blik worden en een meesterwerk verdraagt geen cynisme.

Iedereen heeft naïevelingen nodig, zelfs voetbalbonden, ook al vermoed ik dat er bij het vroegtijdig stranden van Hans van Breukelens directeurschap geen toekomstige meesterwerken zijn gesneuveld. Al mag je de schrijver van ‘Kjeld / je kamer is een vuilnisbjelt’ wat dat betreft natuurlijk nooit afschrijven.