Spring naar de content
bron: Nico Hofstra

Ganzenspotters onder elkaar: ‘Je gaat niet als Rambo in het rond knallen’

Vogelen is populairder dan ooit in Nederland. Maar niet alleen vogelaars trekken het land in om te genieten van zeldzame vogels, ook de ganzentellers van de Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging spotten graag diverse vogelsoorten. Het grote verschil: aan de hand van de jaarlijkse telresultaten wordt bepaald op hoeveel ganzen er mag worden gejaagd. “Maar je gaat niet als Rambo lopen knallen, ondanks dat de mensen dat nog wel eens willen denken.”

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Nico Hofstra
Beeld:

Rond negen uur in de ochtend verzamelen ruim dertig tellers bij het huis van de voorzitter van de plaatselijke jagersvereniging in Sint Jansklooster, een dorp in de kop van Overijssel. De dertig jagers zijn verdeeld in groepjes van twee, drie of vier man en zijn verspreid over tien telgebieden tussen Blokzijl, Giethoorn, Steenwijk en Sint Jansklooster. Voordat voorzitter Bram de Jonge de groep officieel verwelkomt en uitleg geeft over het programma, weet zijn hond Chef een plak boerencake van tafel te grissen.

In 2012 heeft de Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging een telprotocol opgesteld, een handleiding voor de ganzenteller. De ganzen worden door de jagersverenigingen landelijk geteld op de derde zaterdag van juli, het liefst tussen 09.30 uur en 16.00 uur en altijd in vaste telgebieden. De resultaten worden doorgegeven aan de provincies. Iedere provincie bepaalt vervolgens zijn eigen gewenste vogelstand. Er zijn dus regels per provincie, maar er wordt ook bepaald in welke gebieden er al dan niet mag worden gejaagd, op welke – en op hoeveel – ganzensoorten er mag worden geschoten en tussen welke tijdstippen dat mag.

Beeld:

Jager Rob Horsthuis was 19 jaar toen hij in het gebied rond Giethoorn begon te jagen. De meeste bewoners kennen hem. Om op de weilanden te mogen schieten moet hij bij de grondbezitters langs om toestemming te krijgen. Dat heeft nogal wat voeten in de aarde, omdat hij volgens de regels ruim veertig hectare aaneengesloten land moet verzamelen om er te mogen jagen. Dat hij de mensen kent, helpt bij het krijgen van die toestemming. De ‘gunfactor’, noemt hij het. Bovendien gaat hij in februari, wanneer de vorst uit de grond is, bij boeren mollen vangen als tegenprestatie.

Het tellen begint voor jagers Harry van Dijk, Peter Witteveen en Rob Horsthuis bij Giethoorn-Noord. Links van de weg liggen weilanden, rechts ligt een meer. Tussen het platgelopen gras langs de weg ligt ganzenpoep en hier en daar een veertje. Witteveen: “Hier steken ze over, dat doen ze vaak in de ochtend. Bekijk het zo: het weiland is voor de ganzen het restaurant, het water is de slaapplek. Daar hebben ze minder kans om natuurlijke vijanden te treffen.”
Horsthuis: “Acht, negen.”
Van Dijk: “Ik tel er tien.”

Volgens de tellers zijn er met name veel ‘Canadezen’. De zogenaamde grote Canadese gans heeft een witte borst, een zwarte hals en heeft een witte band rond zijn kop. Een andere veel geziene vriend is de grauwe gans: grijswitte veren, oranje snuit en roze poten. De grauwe gans is een deeltrekker. Sommigen vliegen in de welbekende ‘V’ weg tijdens de vogeltrek, anderen blijven in de Nederlandse broedgebieden. Horsthuis telt er zes: “Een papa, mama en vier jongen…”

Beeld:

Na de derde stop – er wordt namelijk vooral vanuit de auto geteld – tellen de jagers zeven brandganzen. Deze gans heeft een grijswitte buik, zwarte poten en een zwarte snavel. Verderop zijn er meer: vierenvijftig brandganzen, een grauwe en een Canadees. Andere dieren worden niet geteld, maar uiteraard weerhoudt dat de jagers er niet van om ook met genoegen buizerds, reigers en, met een beetje geluk, een zeldzame roerdomp tussen het riet te spotten.

Horsthuis: “Wanneer er honderden ganzen om je heen vliegen. Dat spektakel van beweging en geluid, alsof je een trein aan hoort komen, dat is het mooiste wat ik kan bedenken.”
Witteveen: “Dat is zijn de momenten dat wij dingen zien die niemand anders ziet. Soms zie ik ze aan komen vliegen, draaiend met de nek, slaand met de vleugels en ondersteboven duikend, alsof ze blij zijn weer thuis te komen.”
Van Dijk, dromerig: “Ja…prachtig.”
Horsthuis: “En de spanning om er een paar te kunnen schieten. Dat doe ik in principe alleen als ze binnen schootsveld zijn en wanneer je weet dat je ook daadwerkelijk kans maakt om hem te raken, anders laat je het.”

Witteveen telt ondertussen ongeveer honderd ganzen. Van Dijk telt er drieëntachtig. Er rent een haas het weiland in. “Een haas,” zegt Witteveen, “dat is een mooi dier, een van de mooiste dieren van Nederland. Stoere bikkels, altijd door weer en wind, kunnen knokken dat de haren in het rondvliegen.” Wanneer de jagers een haas willen schieten, doen ze dat pas bij de derde die ze tegenkomen. En altijd schieten ze er maar eentje. “Nee, je gaat niet als Rambo lopen knallen, ondanks dat de mensen dat nog wel eens willen denken,” aldus Witteveen.

Beeld:

Ganzenpopulatie

In 2002 werd die jacht op ganzen verboden. Volgens de jagersvereniging is de ganzenpopulatie daarna door het plafond gegaan: in de zomer kan dit in Nederland oplopen tot bijna 600.000 zomerganzen. De provincies sturen nu aan op het afschieten van ganzen, uiteraard onder strikte voorwaarden. En zelfs dan zal een jager nooit stapels dode dieren naar zijn huis slepen: “Men denkt al snel: een jager heeft zin, hangt een geweer op zijn nek, loopt het weiland in een schiet om zich heen,” vertelt Witteveen.

“Niemand weet dat je soms twaalf weekenden bezig om een reebok te kunnen schieten. Elke zaterdagmorgen loop je drie tot vier uur rond en dat moet je maar zien dat je dat beest eens goed voor je geweer krijgt. Heb je weer zo’n ploert, denken mensen dan. Men heeft wel een mening, maar weet het over het algemeen verrekte weinig van.”
Van Dijk: “Je bent gemiddeld dertig uur bezig om een ree binnen te halen.”

Tijdens andere seizoenen telt de jagersvereniging onder meer reeën, zwijnen, vossen, herten en diverse vogelsoorten. Het zijn unieke tellingen: ze worden gedaan door leden en in kaart gebracht als leidraad voor afschot. Dit is in schril contrast met andere landelijke tellingen, zoals de vlindertelling die volgende week haar tienjarig bestaan viert. Een nieuwe landelijke telling is de bijentelling, een project van Nederland Zoemt. Ruim 4000 vrijwilligers telden in april mee om de bijen- en hommelpopulatie in kaart te brengen. In alle gevallen worden de tellingen gedaan om de stand van de diersoorten te bevorderen of op niveau te houden.

Beeld:

Roerdomp

In de bosjes achter het water zit een purperreigerskolonie, volgens Horsthuis de grootste van West-Europa. Met z’n drieën kijken ze uit op het meer vanuit een vogelkijkhut. Er steekt dood hout uit het water, een Aalscholver zit er met zijn vleugels te klapperen. Links zit een roerdomp, of is het toch een purperreiger? Achter het riet ziet Van Dijk roze poten. Hij, geconcentreerd, telt vijfenvijftig grauwe ganzen.

Een zwarte auto langs het weiland. Verderop lopen twee zwarte honden met hun bazin. “Boeren zijn, naast ganzen, niet dol op honden in het weiland,” zegt Witteveen.
Van Dijk: “In de ontlasting van het honden zitten bacteriën die abortus kunnen opwekken bij koeien. Veel mensen weten dat niet.”
Witteveen: “Ook zoiets: van duivenpoep kun je veertig ziektes krijgen.”
Aan de linkerkant van de weg zitten acht ganzen langs de sloot. Aan de rechterkant, voorbij een groep koeien, waggelen er negenenzestig.

Opeens komen we bij een weiland met tussen de 150 en 200 ganzen. Te laat om te tellen, omdat ze in grote aantellen opstijgen en wegvliegen. Witteveen: “Nu begrijp je misschien waarom een boer dit vervelend vindt. Ze poepen en vreten binnen twee dagen het weiland leeg; zeven ganzen vreten net zoveel gras als een koe. Twintig koeien die hier wegvliegen.”

Om twaalf uur, de tellers geven er de brui aan, zijn er ruim 2025 ganzen geteld.

Onderwerpen