Spring naar de content
bron: ANP

Ooit geeft het noodlot op en wint Kelderman een grote wedstrijd

Gistermiddag reed Wilco Kelderman als een tank La Covatilla op. La Covatilla is het als het lieflijke nichtje klinkende pittige neefje van de Ventoux, qua kaal en steil en winderig, een petomaan van een col. Maar Wilco Kelderman zag eruit als iemand die even naar de sigarenboer was gefietst, voor een kraslot. Niet dat hij ooit prijs heeft trouwens, met die krasloten: nog geen gratis fles remouladesaus wint hij. Toch blijft hij het proberen, want je weet maar nooit.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën:
Geschreven door: Frank Heinen

Van kinds af aan vereenzelvig ik mij nogal met de pechvogel. Met Wile E. Coyote bijvoorbeeld, die zo veel werk steekt in het verschalken van een manisch rennende loopvogel dat hij, als hij die energie in pak ‘m beet het verkopen van cornetto’s en ijslimonade had gestoken (hij woont tenslotte in een woestijn), al lang zo veel geld had verdiend dat hij wekelijks naar Zwolle had kunnen vliegen om er bij Jonnie Boer gestoofde Roadrunner op een bedje van kweepeer te eten.

Of met Donald Duck, de door Carl Barks geüpdatete Sisyphos-eend, die elke dag weer welgemoed een schoon matrozenpakje aantrekt en aan een nieuwe baan begint, als kruimelveger in de koekjesfabriek, of als testarm in een mouwenmakerij. Alsof hij vergeten is dat in zijn leven nu eenmaal Altijd Alles Misgaat.

Italianen en Spanjaarden waren allemaal slikkers, dus dat was pech, voor Michael, die koerste op karnemelk en gestampte muisjes

Later, toen ik niet alleen maar cartoons keek en strips las, had ik mijn nieuwe, levende Donald. Hij fietste bij de Rabobankploeg. Zodra er op televisie gekoerst werd, wist je twee dingen zeker: 1) Michael Boogerd deed er alles aan om te winnen en 2) Michael Boogerd won nooit. Meestal gebeurde er iets onverdraaglijk stoms, bijvoorbeeld een val of een lekke band of dat Michael voorop kwam te liggen met een Italiaan of een Spanjaard. Italianen en Spanjaarden waren allemaal slikkers, dus dat was pech, voor Michael, die koerste op karnemelk en gestampte muisjes. Pech, kortom. Weer later was ik nog een tijdje fan van Greg van Avermaet, die altijd vierde of vijfde of zevende werd, ook als hij veruit de sterkste was. Lange tijd werd vermoed dat Greg koersdyslectisch was, zodat hij de wedstrijd nooit goed kon lezen. Later bleek het met Gregs pech wel mee te vallen; een paar jaar lang had hij ongeveer net zoveel tegenspoed had als iemand die gedachteloos in de bus neerploft, net náást iemands belachelijk dure, nieuwe hoed.

Op een dag besloot ik dat het genoeg was. Het was te makkelijk om te juichen voor de mensen die altijd pech hadden, de B100’s in dit leven. Pechvogels leveren namelijk altijd: als ze pech hebben, voldoen ze aan de verwachtingen. Hebben ze geen pech, dan is dat omdat ze het lot met bovenmenselijke krachtsinspanningen eigenhandig hebben weten om te buigen.

Alsof hij het expres deed
Ik volg Wilco Kelderman al jaren. Wat heet: ik heb hem, toen hij er om verlegen zat, nog eens een hele achtergrond aan de hand gedaan. Er gingen verhalen over ongelofelijke wattagetests over een aangeboren talent waardoor hij altijd wind mee had. Dat kon je zien, als hij eens op tv kwam. Het zag er zo soepel, zo moeiteloos uit dat je onwillekeurig bij jezelf dacht: ja, als ik zoveel aanleg had, dan kon ik het ook. Wilco Kelderman op de fiets zag eruit als iemand die voor het geluk geboren is.

Dat was niet zo: als er honderd plantjes en één potje van een balkon waaien, dan krijgt Wilco Kelderman dat potje op zijn hoofd (en een plantje – waarvoor hij allergisch blijkt – in zijn gezicht).

Helaas stond hij vooral vaak krimpend van de pijn in de berm. Weg gratie, weg aangeboren aanleg. In de berm oogde het talent Kelderman als de klungel die wij allemaal soms zijn, de man die in de poep trapt, de vrouw wier tas tussen de tramdeuren komt te zitten, het kind dat z’n nieuwe bal in de sloot schopt. Zijn botten bleken van beschuit en altijd leek het lot voor hem uit te fietsen, zonder hem ook maar een seconde uit de wind te houden: dan weer materialiseerde het in een motor midden in een Giro-peloton, dan weer in een onoplettende collega of een plasje olie in de bocht. En altijd volgde er een revalidatie van maanden, een retraite in de sportschool of boven op een berg. In de stilte die de pechvogel omringt. En bij elke comeback, hoe bescheiden en stilletjes ook, keerde de verwachting terug. En dan viel hij weer, of werd hij ziek, of gebeurde er iets anders ellendigs. En steeds vaker als het over Wilco Kelderman ging, trilde er een vreemd soort ergernis mee, de bijvangst van het ongeduld waar zijn talent en stijl ons mee hadden opgezadeld.
Alsof hij het expres deed.
Alsof hij altijd precies zo viel dat hij zijn lijf ook direct ernstig beschadigde.
Alsof hij de pech naar zich toe lokte met brokjes en schoteltjes melk, alleen om ons, de liefhebbers die zich al zo lang schrap zetten om hem te kunnen toejuichen, een loer te draaien.
Alsof hij er iets bij te winnen had om niet te winnen.
Dit jaar had hij in de Tour Dumoulins Geraint Thomas kunnen zijn, als hij niet gevallen was. Maar ja.
In de Vuelta begon hij goed. Heel goed. Ze zeiden: misschien kan hij wel winnen. Want hoe vaak Wilco Kelderman die steen ook vergeefs een berg op trachtte te rollen, elke keer dat hij opnieuw begon, oogde het weer even indrukwekkend.
En toen werd het vrijdag. Een waaierrit. En ze vielen, de renners, de sukkels, tegen een paaltje in een bocht. En Wilco Kelderman, de man die sneller valt dan de Turkse lira, bleef overeind. Hij was er door, hij had het lot een loer gedraaid.
Hij ging, dat kon nu bijna niet meer mis, de Vuelta winnen. Eindelijk.
Tot ze tegen zijn achterwiel reden.
Wilco stoppen.
Rest door.
Achtervolgen.
Bijna twee minuten later binnenkomen.
Vuelta verliezen.
Daar rolde het rotsblok weer, helemaal naar het begin. Rugnummer 151, Sisyphos Kelderman. En iedereen in Nederland (en ver daarbuiten) die van wielrennen houdt, slaakte een zucht, namens hem.

Uiteindelijk

Gistermiddag was Wilco Kelderman misschien wel de beste klassementsrenner op La Covatilla. Hij had niet opgegeven, hij had het bijltje er niet bij neergegooid. Integendeel: hij oogde sterk, en enthousiast. Hij ging tekeer.
Achteraf was hij blij, en tevreden.
Ooit, ooit geeft het noodlot het op en wint Wilco Kelderman een grote wedstrijd. Niet dat alle pech dan vergeten is, integendeel: al die pech zal de uiteindelijke glorie nog meer doen glanzen, en het zal ons eraan herinneren dat pech geen status quo is, maar iets wat voorbijgaat, vroeg of (heel) laat.