Spring naar de content
bron: ANP

Zijn schrijvers schuldig aan de ondergang van het Nederlands?

Afgelopen week maakte de VU bekend dat ze daar ophouden met de studie Nederlands. Er is geen belangstelling meer voor. Geen hond leest nog een boek van Vestdijk. Geen hond leest nog Nederlandse literatuur, die meer dan 25 jaar geleden is geschreven. Af en toe is er nog een Nederlandse schrijver die een bestseller heeft, maar dat doet hij (of zij) vrijwel nooit geheel op eigen kracht. De Wereld Draait Door is hier de stuwende motor. Zonder een lancering vanaf het DWDD-platform kun je in het in 99% van de gevallen wel schudden als Nederlandse schrijver.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Max Pam

Kijk maar op de CPNB top-60 van deze week.

  1. De waanzinnige boomhut van 104 verdiepingen van Andy Griffith en Terry Denton.
  2. De zeven zussen van Luncida Riley.
  3. De Bourgondiërs van Bart van Loo.

Nummer 3 is non-fictie. Dit boek is zo hoog gestegen, omdat de auteur verscheen in DWDD. Inderdaad staat op vier het eerste literaire boek: Grand Hotel Europa van Ilja Leonard Pfeijffer. Knap gedaan! Maar dan komt er niets tot de 24ste plaats: de regelmatige DWDD-gast Tommy Wieringa met Dit is mijn moeder. Daarna zie ik weinig meer. Kees van Kooten en Remco Campert (ook DWDD) met Aan elkaar (37ste) en de versjes (49ste) van Levi Weemoedt (ook DWDD, 2x) tel ik niet helemaal mee als volwaardige literatuur. Speciale vermelding verdient nog: De waanzinnige boomhut van 91 verdiepingen op 52ste plaats.

Een magere oogst.

Dat de VU zou stoppen, zag je aankomen. Taalkunde en taalbeheersing waren al verdwenen. Maarten Doorman en Elsbeth Etty zijn daar een tijd bijzonder hoogleraar geweest in de literaire kritiek. Als criticus van HP/De Tijd heb ik een paar keer voor ze mogen invallen. Twee uur college geven voor een paar tientjes. Volgens Elsbeth in de Volkskrant waren dat drukbezochte colleges. Het kan zijn dat het roodharig ex-NRC-fenomeen opstoppingen heeft verzorgd aan de De Boelelaan, maar bij mij kwam er een klasje van zo’n twintig studenten. Van hen waren de meesten vrouwen. Al wat ouder ook, soms ver in de veertig. Misschien kwamen ze alleen maar omdat er gratis koffie was. Ze luisterden gewillig, maar ook een beetje lodderig. Op een gegeven moment vroeg ik of ze wisten wie K.L. Poll was.

Niemand stak haar hand op.

K.L. Poll (1927-1990), zei ik, is decennialang de paus geweest van de Nederlandse literatuurkritiek. Hij was de baas van het Cultureel Supplement (CS) van NRC Handelsblad en had als zodanig de macht om schrijvers te maken en te breken. Henk Romeijn Meijer, een auteur van wie u misschien wel eens vaag hebt gehoord, heeft zelfs het plan opgevat om Poll te vermoorden. Hier liet ik even een veelzeggende pauze vallen, want als docent moet je in je enthousiasme altijd een beetje overdrijven. Men zweeg. Van de weeromstuit, ging ik verder, werden over Poll ook altijd veel grapjes gemaakt. Kent u het versje van K. Schippers: 

Kunst is geen lolletje

voor mr. K.L. Polletje.

Dat kenden ze niet. En dat andere versje, kent u dat wel?

K.L. Poll zijn broek stroomt vol

trots liet hij hem toen zakken

en sprak: ik kan niet schrijven

maar wel kakken.

Dat kenden ze ook niet, maar ze moesten nu wel voorzichtig om lachen. Kortom, ik beleefde destijds een paar zware middagen op de VU.

Naar ik heb vernomen stonden er voor dit jaar nog maar vijf studenten ingeschreven en dan doemt al snel de vraag op: wiens schuld is dat?

Schuldigen heb je niet zo te pakken, maar verklaringen zijn er in overvloed. De ontlezing is inderdaad een punt. Mijn zoon gaat Vestdijk echt niet meer lezen. Hij heeft, net als zijn vrienden, vooral boeken op zijn literatuurlijst gezet waarvan films zijn gemaakt. Dan kijk je alleen naar de film en vervolgens haal je voor je proefwerk een zeven. Ik ken verschillende leerlingen van het Barlaeus Gymnasium die met een dikke voldoende voor Nederlands zijn geslaagd, zonder ook maar één roman te hebben gelezen. Als vader sta ik eigenlijk voor hetzelfde dilemma als de leraar. In de eerst plaats wil je dat je kind (leerling) slaagt. Er is natuurlijk een grens, maar we doen graag een oogje toe. Als het moet ook tandenknarsend.

En dan is er nog een punt. Al tien jaar geleden deed Jos Joosten, hoogleraar Nederlands te Nijmegen, een onderzoek naar de lezer (van literatuur). Zijn conclusie was: “De gemiddelde lezer een 50-jarige vrouw”. Zou de gemiddelde lezer tien jaar later een 60-jarige vrouw zijn? Zit er dik in.

Het grote thema van nu is: identiteit. Wie ben ik? Ben ik een man, of ben ik een vrouw? Kom ik uit de kast als homo? In het verlengde daarvan ligt de diversiteitsdiscussie. Ben je wit of blank, bruin of zwart, Nederlander of Europeaan? Wat zijn je genen? Enzovoort. Al deze thema’s beschouw ik als voornamelijk feminien. Zij zullen in hoofdzaak vrouwen interesseren en dat zie je ook terug onder het lezersbestand. Vanuit emancipatoir oogpunt is het natuurlijk mooi dat vrouwen in de literatuur de macht hebben gegrepen – NRC Handelsblad meldde laatst dat vrouwen alle prijzen hadden “weggekaapt” – maar het gevolg daarvan is ook dat mannen zich in groten getale van de literatuur afkeren. Het gaat niet meer over hen, zij kunnen zich niet meer identificeren en daardoor verliezen zij tenslotte elke belangstelling.

Nog een heikel punt: de multiculturele samenleving. Wat je er verder ook van vindt, ons land heeft veel nieuwe Nederlanders erbij gekregen die nauwelijks de Nederlandse taal beheersen. Dat hoeft niet per se ongunstig te zijn voor de literatuur, want per slot zijn veel grote romans door emigrés geschreven, maar ondanks enkele verdienstelijke pogingen, ben ik nog geen groot meesterwerk tegengekomen. Wel veel slappe thee en gekwek van Abdelkader Benali met een keukenschort om. Murat Isik kan misschien wat worden, maar die is net begonnen.

En tenslotte nog dit. Het is vervelend om te zeggen, maar misschien zijn de Nederlandse schrijvers zelf ook schuldig aan de ondergang van de Nederlandse literatuur. Van een levendig literair debat is nauwelijks nog sprake. Twaalf jaar lang heb ik recensies geschreven over boeken uit de (moderne) Nederlandse literatuur. Aanvankelijk met genoegen: ha, een rel, opwinding. Maar op het laatst begon het me tegen te staan. De romans werden steeds saaier, onnozeler en vooral veel braver. De tijd van de Grote Drie was ineens helemaal voorbij.

Overigens had je naast Hermans, Reve en Mulisch ook Karel van het Reve, Rudy Kousbroek, Jan Wolkers, Hella Haasse en voor mijn part ook Jeroen Brouwers. Een gouden tijd. Nog in 2011 kreeg ik van een grote literaire uitgeverij het verzoek om zitting te nemen in een vakjury, die moest uitmaken wie de opvolgers zouden worden van de Grote Drie. Nu ben ik al geen geboren jurylid, maar ik moest wel bedanken, eenvoudig omdat ik het antwoord niet wist. Ja, ik ken de namen en ik ken zelfs hun boeken, maar de euforie die je ervoer bij een nieuwe Gerard Reve, ervaar ik om mij heen niet meer. Wel nog meer van die slappe, gesubsidieerde thee, met heel veel juryleden van goede wil, die dapper meedoen aan de modes van identiteit en diversiteit.

Ben ik een ouwe lul geworden?

Vast. Maar ik ben ook een gedreven lezer die de pest in krijgt bij weer zo’n biografische roman over je moeder.

Opvolgers hebben uiteraard tijd nodig om tot opvolgers uit te groeien. Heeft iemand er wel eens aan gedacht dat het misschien een voordeel is om in de jaren twintig van een eeuw te worden geboren? Het zijn slechts cijfers, maar vanaf het tweede millennium krijgt een schrijverschap de mogelijkheid een eeuw te omvatten. Melville werd in 1819 geboren, Multatuli in 1820, Dostojevski en Flaubert in 1821, Tolstoi in 1828. Hermans, Reve en Mulisch werden tussen 1920 en 1930 geboren. Eeuw-omspanners. Het zou best kunnen dat wij tot na 2020 moeten wachten, voordat de opvolgers van de Grote Drie ter wereld komen. Wij kennen hem of haar nog niet, maar onder hen zal degene zijn die aan het eind wordt uitgeroepen tot de grootste Nederlandse schrijver van de 21ste eeuw.

Alle reden dus om optimistisch te zijn, tenminste als men ervan uitgaat dat het Nederlands blijft bestaan.

Onderwerpen