Spring naar de content
bron: daya cahen

‘Op de valreep’, schreef Hiske Dibbets (1966 – 2023) zeven dagen voor haar dood

Letterkundige Frank Ligtvoet en schrijfster Hiske Dibbets kregen op dezelfde dag de diagnose kanker. Ligtvoet genas, Dibbets bleek ongeneeslijk ziek. Bijna vier jaar correspondeerden ze via Facebook Messenger over hun leven en ziekte. Afgelopen maandag overleed Dibbets op 56-jarige leeftijd.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Frank Ligtvoet

‘Op de valreep,’ was Hiske’s reactie op mijn chatbericht zeven dagen voor haar dood op 17 juli 2023. Ik had haar geschreven: ‘Ik denk veel aan je. Het is zo bijzonder dat we door deze berichten zulke goede vrienden zijn geworden.’ De uitdrukking ‘op de valreep’ was die van iemand die misschien wel bang voor de dood was, maar desondanks heel bewust was van de nabijheid van haar laatste uur op aarde. Mijn bericht en haar antwoord maakten deel uit van een bijna vierjarige uitwisseling via Facebook Messenger. We kenden elkaar vanaf de jaren negentig via haar vader Jan, met wie ik en Nanne, mijn man, bevriend waren. We waren meer kennissen dan vrienden, bovendien kennissen op afstand omdat we naar New York waren verhuisd.

Hiske en ik begonnen nadat we zonder duidelijke reden Facebookvrienden waren geworden, half oktober 2019 te chatten. We stuurden elkaar een paar ‘inhaalberichten’ waarin we kort vertelden waar we stonden in het leven en wat er gepasseerd was sinds ons laatste contact. Maar in november was het al raak en werd het duidelijk dat onze uitwisseling niet bij aardigheden zou blijven of – wat heel goed had gekund – zou uitdoven. Ik had de 13de november een foto van mijzelf op Facebook gepost met kort geknipt haar met daaronder de tekst: ‘Cut my hair preemptively before I start next week the treatment that may lead to losing it. Chemoradiation therapy for my early detected and curable cancer will last until the early days of January.’ Dezelfde dag schreef Hiske: ‘Wat een lef, die foto op Facebook. Ik wil je even laten weten dat ik meeleef en dat ik tegelijkertijd een lotgenoot ben. Sinds anderhalve maand weet ik dat ik darmkanker heb. Jammer genoeg ben ik er helemaal niet vroeg bij en is mijn prognose slecht.’ We bleken toevallig allebei op 1 oktober de diagnose kanker te hebben gekregen, maar bij mij ging het om stadium 2, dus met goede vooruitzichten. Bij Hiske was het meteen mis.

Abboneer op een lidmaadschap

Flinke korting op een digitaal jaarabonnement

Sluit nu voordelig een abonnement af en maak kennis met de journalistieke kracht van HP/De Tijd. (Op elk moment opzegbaar.)

Word abonnee

Natuurlijk ging onze correspondentie door de jaren heen over ziekte, over dokters, bijwerkingen, medicijnen en over behandelingen. In zekere zin was het een mooi toeval dat ik na van de kanker genezen te zijn, nog allerlei andere klachten en nieuwe ziektes bleek te ontwikkelen die me een goede en geloofwaardige sparring partner voor de steeds zieker wordende Hiske maakte. Aan gezonde mensen heb je niet al te veel als het om details en soms intieme details van je ziektegeschiedenis gaat. Ik had in het verleden veel onuitgegeven correspondentie van Nederlandse dominee-schrijvers uit de negentiende eeuw gelezen en vond daarin eindeloos gezever over hun kwalen en ziektes en zo maakten Hiske en ik er een gewoonte van soms als een zwaar klagende Nicolaas Beets (zij) en een dito zeurende J.P. Hasebroek (ik) ongeremd uit te weiden.

Aan gezonde mensen heb je niet al te veel als het om details en soms intieme details van je ziektegeschiedenis gaat.

Covid met de lockdown in maart van 2020 maakte het onmogelijk om te reizen en om Hiske te bezoeken. Onze correspondentie bleef dus het enige middel tot contact. Ik hou niet van telefoneren of Facetimen en ik hoorde Hiske ook er nooit over. Dus vrijwel dagelijks gingen de berichten over en weer. Ze raakten aan van allerlei, aan moeilijke familieomstandigheden, aan Amerikaanse politiek, aan Nederlandse politiek, aan literatuur en journalistiek, en aan ons beider verbondenheid met een klein dorp in de Toscane – San Casciano dei Bagni – dat door Hiske’s vader in zijn Romeinse tijd was ‘gevonden’ en dat Nanne en ik na Amsterdam en New York tot derde domicile hadden gemaakt. Maar de hoofdmoot bleef toch het leven met een terminale ziekte.

Hiske was schrijfster. Het leven had haar echter na een paar goed ontvangen boeken in een andere richting gedreven. Nu zij door de heftige behandelingen, die niet meer op genezing gericht waren, maar op levensverlenging, niet meer kon werken, besloot zij haar leven met de dood op de hielen in een memoir vast te leggen. Ze liet me pas laat weten dat ze dat boek aan het schrijven was. Ik denk dat ze het pas vertelde toen ze zeker wist dat het een goed boek zou worden.

‘Het boek’ werd in de laatste fase van onze correspondentie het onderwerp van veel berichten. Dat was misschien ook een manier om de dood als voortdurend onderwerp te omzeilen: het boek was haar leven, haar leven met de dood, dat wel, maar toch vóór de dood. Dat was het niet alleen voor haar, denk ik, maar zeker voor mij. Ze was zich bewust dat dit boek het eindpunt was en dat compromissen aan literaire of sociale normen onzinnig zouden zijn. Toen ik voor een kort bezoek aan Amsterdam Hiske eindelijk na drie jaar in levenden lijve zag, zat ik met haar man Ruud en haar dochter Binkie aan een feestelijke tafel. Aan tafel zat ook Plien, uitgeefster van wat toen al Niet Niks gedoopt was. Er was aan dat bezoek eigenlijk niks vreemd, we lachten en aten en dronken. Alleen het afscheid was anders, daar dook het spook van de dood dan toch op.

Een tweede bezoek twee maanden voor Hiske’s dood viel samen met de publicatie van haar memoir. Ik las het kort na aankomst in Amsterdam in een stoel in een huis met uitzicht op Nieuwe Achtergracht. Het was nog veel beter dan ik had gedacht, en ik hield Hiske van mijn ervaringen tijdens het lezen per chat op de hoogte. De unverfrorenheid, die uit Niet Niks sprak, gaf me de moed om de contacten die ik nog aan mijn verleden als redacteur bij een uitgeverij in de Nederlandse literaire wereld had dringend te informeren over Hiske’s boek. Bij drie boekhandels in het centrum van Amsterdam ging ik als een politieagent controlerend rond of het boek wel ‘goed’ lag en kocht steeds een of twee exemplaren om mijn woorden van aanbeveling kracht bij te zetten. Die exemplaren gaf ik weg aan familie en vrienden.

Hiske was er in die laatste weken waarin ik haar twee keer bezocht niet best aan toe. Vocht in de longen, vocht in het hart, benauwdheid, tijdelijke ziekenhuisopname. We hadden het toch erg goed met elkaar. Vooral de tweede keer toen haar man en haar dochter er bij waren. De sfeer was vervuld van de liefde van dat drietal voor elkaar en ik was er getuige en deelgenoot van.

Ik wou dat ik iets van mijn leven aan jou kon geven. Ik schreef je eerder dat ik het leven best vind, maar niet de levenslust heb die jij hebt.

‘Het was zo fijn in Amsterdam met je in een ruimte te zijn,’ schreef ik erover, ‘met Binkie en Ruud. Ik hoop dat het ons gegeven dat in september weer te ervaren. Ik denk natuurlijk veel na over de dood. […] Ik wou dat ik iets van mijn leven aan jou kon geven. Ik schreef je eerder dat ik het leven best vind, maar niet de levenslust heb die jij hebt. […] Ik hoop dat je het niet te benauwd hebt. Ik brand weer kaarsen voor je.’

De dood kwam steeds dichterbij en het kostte me moeite om er zo direct over te schrijven. Omdat Hiske het kon en deed, durfde ik het ook, hoezeer ik me ook steeds afvroeg of de ongelijkheid van onze lichamelijk toestand me niet het recht ontnam over de dood te spreken: ik bleef immers leven. Maar de dood was overal: er gingen steeds beroemdheden dood, zoals Glenda Jackson, Cormac McCarthy, Tina Turner en Harry Belafonte, en vrienden dichtbij en ver gingen dood. In dezelfde chat als hiervoor durfde ik te schrijven dat vriendin I. was overleden.

September was Hiske niet meer gegeven. Ik berichtte haar op vrijdag de veertiende juli nog met de vraag of ik een – derde – poging zou wagen om een recensie los te peuteren bij een krant die nog steeds geen recensie van Niet Niks had geplaatst. Ze antwoordde: ‘Laat maar zitten. Als ze ‘t niet zien zitten, dan laten we het zo… Het komt nog wel een keer. Kan ook back firen. Zo van: O daar hebben we die trut weer.’ Daarna volgde een bericht op zaterdag de vijftiende van mij met goed nieuws over Nanne’s werk. Die las ze. Mijn text over de opwindende Wimbledon-finale en een text met een link naar een stuk over de meesterlijk Little Richard-documentaire, beide op zondag de zestiende verzonden, zag ze niet meer. Dat spijt me, omdat ik weet dat ze op beide berichten gereageerd zou hebben. Maar het bleef stil.