Spring naar de content

Typisch Toon

In zijn geboortestad Sittard wordt dit jaar stilgestaan bij het feit dat het tien jaar geleden is dat Toon Hermans ‘een stukje kerkhof’ werd. Duidelijk is dat de grootste grappenmaker van De Grote Drie nog altijd voortleeft in het Limburgse.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Redactie

Natuurlijk, Wim Sonneveld had een prachtige zangstem – en toen hij zich volpropte met bitterballen, was dat dolle pret. Om Wim Kan kon je ook schateren, bijvoorbeeld als hij zei dat de Nederlandse Leeuw ziek was en last had van ontstoken fractieleiders. Maar de allergrootste van de Grote Drie was en blijft toch Toon. Wat heet: in tegenstelling tot die andere twee had hij niet eens een achternaam nodig!

Dit jaar is het tien jaar geleden dat Antoine Gerard Theodore Hermans, zoals de burgerlijke stand hem nochtans kent, zijn laatste adem uitblies. In zijn geboorteplaats Sittard willen ze dat niet ongemerkt voorbij laten gaan. Vandaar Toon 2010: een twaalf maanden durend eerbetoon aan een kunstenaar van Rembrandt-allure.

Op naar Zuid-Limburg derhalve. Sittard is sowieso al een mooi stadje, maar als De Grote Toneelmeester in de Hemel zijn schijnwerper erop heeft gericht, moet je superlatieven van het kaliber ‘betoverend’ tevoorschijn halen om het te kunnen beschrijven. Het is de eerste van een hopelijk lange reeks zomerse dagen als ik samen met stadsgids Ed van den Ende naar de plaatselijke schouwburg kuier. “Daar staat-ie,” zegt Van den Ende, wijzend op een in brons gegoten mansfiguur op een sokkel. “Toon, op z’n légère manier. Gezellig ouwehoerend.” Zelf staat de gids erbij zoals een kerkganger zich voor een heiligenbeeld posteert. En dat is geen pose. Van den Ende: “Toon heeft mij en vele Sittarders geleerd het leven van de zonnige kant te bekijken.” Dat zou vandaag niet nodig zijn, bij 25 graden en een strakblauwe lucht, wil ik grappen, maar ik slik het nog net op tijd in. In de schaduw van de grootste grappenmaker uit onze geschiedenis dient men zijn plaats te kennen. Juist: in diezelfde schaduw. Van den Ende: “Mensen vertellen me vaak dat luisteren en kijken naar Toon hen sterkt. Ik ben mannen tegengekomen in een soort motorpak, een soort Hells Angels zeg maar, die me met tranen in hun ogen kwamen zeggen dat ze Toon missen.”


Dat ze juist bij Ed van den Ende tot die ontboezeming kwamen, ligt aan het feit dat de stadsgids speciale Toon-wandelingen door Sittard houdt. Samen met de expositie Typisch Toon in Museum Het Domein (collega Gaaikema zou vast hebben gerept van ‘tenTOONstelling’) en Toon – de musical, een voorstelling die in december in première gaat, vormt de slenterroute langs plekken die belangrijk waren in het leven van de artiest een van de hoogtepunten van Toon 2010. “Stelt u zich eens voor,” gaat de gids verder, “er zijn mensen die hun huis uit vluchten omdat het in brand staat. Staan ze in hun pyjama op straat en vragen ze zich af: wat zou Toon nu zeggen? En dan weten ze: Toon zou vast zeggen: ‘Het is wel lekker warm!’ En zo biedt Toon hun ook op die momenten troost. Want Toon zegt in feite hetzelfde als Cruijff: elk nadeel heeft z’n voordeel. Zullen we de korte route lopen of de lange? De korte duurt anderhalf uur, de lange twee.”

“Spass maken om de ellende te vergeten, dat was de functie van Toon,” zegt de gids als we beginnen aan een vrijblijvende mix van de lange en de korte route, die we bovendien niet in chronologische volgorde afwerken. Maar wat maakt het uit? De zon straalt, de terrassen puilen uit, de Sittardse vrouwen zijn mooi, kortom: het leven is vandaag goed. Van den Ende: “Ik probeer het altijd zo te doen dat het net is alsof Toon met ons meeloopt.” En verdomd, hij heeft het nog niet gezegd of het karakteristieke hoofd met het dunne snorretje doemt meer dan levensgroot voor ons op. Een geestverschijning? Nee, een muurschildering. ‘Zitterd is greutsj op zien Zitterder’ staat eronder, en de gekozen meervoudsvorm impliceert dat Toon hier anderen naast zich moet dulden. Ter rechterzijde (voor de kijker links) prijkt het smoelwerk van Sefke Mols, binnen de stadswallen een legendarische figuur. Van den Ende: “Een zwakbegaa… nee, dat mag ik niet zeggen. Iemand met een beperking, dat was onze Sefke. Hij bakte bakstenen om aan de kost te geraken en als jongetje deed Toon hem altijd na. Daar moest zijn moeder dan erg om lachen, met als gevolg dat ze de narigheid van alledag weer even kon vergeten.”


“In het Sittard uit de eerste helft van de vorige eeuw,” doceert Van den Ende, “liepen de boeren op klompen en de arbeiders met een stuk in de broek. En soms in de kraag!” Ik noteer de grap, maar realiseer me meteen dat Toon ‘m veel beter zou hebben verteld. Subtieler ook. Zoals in de conference over Snieklaas, uit 1974. “Kom uit Spanje, zei de gek. Uit de kroeg kwam-ie! Hij had een mijter op – en een stuk of acht neuten!”

“Links ziet u de Heilige Gemma,” gaat Van den Ende ondertussen verder. “Toon was ooit heel ernstig ziek en toen besloot z’n moeder tot Gemma te bidden. Dat was een nieuwe heilige, dus moeder dacht: die zal ik eens even aan het werk zetten, want die verveelt zich toch maar. En wat gebeurde er? De kleine Toon genas! Sindsdien is Gemma altijd in zijn leven gebleven.” Dat hij aan het eind van zijn imposante loopbaan met zangeres Gemma van Eck op de planken stond, was dus voorbestemd, begrijp ik.

Het woord is dan al gevallen. Ellende. Onlosmakelijk verbonden met dat andere begrip: armoede. De welgestelde familie Hermans kreeg er in 1924 mee te maken, vertelt de gids, wijzend naar de plek aan de Parklaan waar ooit de villa stond waar de kleine Toon opgroeide. Die villa werd begin jaren tachtig afgebroken (“Toon was toen nog springlevend en actueel, dus niemand protesteerde”), en maakte plaats voor het spuuglelijke gebouw van het Waterschap Roer & Overmaas. Vader Hermans was bankdirecteur, weet de gids, en dientengevolge een vermogend man. “Als een van de weinigen in Zitterd had hij een auto, een open wagen. Daar reed hij dan rondjes mee door de stad, waarbij hij dan ‘toe-val-lig’ nét langs de kerk kwam, als die uitging… En Toon op de achterbank maar zwaaien naar de mensen. Maar in 1924…” vervolgt Van den Ende, “…gebeurde de ramp. Vader dacht slim te zijn en zette al z’n guldens om in marken. Maar toen kwam de geldontwaarding en raakte de familie alles kwijt.” Van hun vaste plek vooraan in de kerk (“Met een koperen naamplaatje”) werd het gezin als een stel paria’s naar de duisternis van de achterste banken verbannen. Toon zou die plek echter altijd blijven bezoeken, ook toen hij al lang en breed een gevierd artiest was. Voor in de kerk zagen ze hem nooit meer. Van den Ende: “Hij ging altijd naar de eerste mis en was dan voor het einde vertrokken, zodat niemand hem opmerkte.”


Na slechts twee jaar mulo moest Toon aan de kost zien te komen. “Op veertienjarige leeftijd werd hij leesjongen op de Staatsmijn. Dat klinkt heel literair, maar dat betekent gewoon dat hij de stenen van de kolen moest scheiden. Daarna ging hij nietmachientjes verkopen…”

Daar zit een sketch in! Man in de deuropening: “Die machine niet!” Toon: “Dat zég ik: die machine niet!” Man, wanhopig: “Maar ik wíl niet je machine!!” Toon: “Dat is dan vijf gulden.” Of zoiets. Thuis nog maar ‘ns beter uitwerken.

“…en daarna werd hij etaleur in een schoenenzaak. Tot hij een keer bij het fratsen uithalen door de ruit sodemieterde. Er kwamen meisjes voorbij waar hij indruk op wilde maken met een handstand, maar dat ging fout.”

Uiteraard laat de gids me de plek des onheils zien. Zoals hij me ook meetroont naar de andere stand- en borstbeelden van Toon, waarna we uiteindelijk tot stilstand komen bij het graf waarin hij nu alweer tien jaar rust. Samen met Rietje, de vrouw die hem voorging in de eeuwigheid en die bij leven en welzijn werkelijk álles voor hem betekende (“Ik koffie en ik thee je / Ik strand je en ik zee je / Ik spel je en ik blader je / Ik moeder en ik vader je”). En naast Jacobus en Maria Beaumont, want ook na zijn dood wilde Toon tussen de mensen zijn. Het graf, dat elke protserigheid ontbeert, is afgedekt met een eenvoudige witte steen. We buigen voor Toon, zoals Toon dat al die jaren voor ons heeft gedaan, na afloop van weer een memorabele voorstelling. En daarna sjokken we naar de plek waar we onze emoties het beste een plekje kunnen geven.


De kroeg.

Schtad Zitterd (sinds 1883) op de Markt was het stamcafé van Toon. Men serveert er Brand bier, dat is gebrouwen met de ambachtelijkheid waarmee Toon zijn shows in elkaar knutselde. En dat schonk men er al in de jaren dertig, toen diezelfde Toon er op het biljart de grapjas én de lolbroek uithing. “Geld om erg dronken te worden hadden de mensen niet,” zegt gids Van den Ende. “Maar in plaats van drank hadden ze Toon. Ook leuk!”

Bij absentie van Toon moet ik het noodgedwongen doen met drank. En met een van Toons nazaten, Maurice.

Zoon Hermans.

Maurice manifesteert zich al sinds jaar en dag als schatbewaarder van de nalatenschap van zijn vader. Hij heeft naar eigen zeggen nog 130 liedjes van hem op de plank liggen. “En sommige behoren tot het beste dat-ie ooit heeft geschreven. Als ik kon zingen, dan wist ik het wel!”

Opmerkelijk: als Maurice het over Toon heeft, dan zegt hij Teun. En hij praat nog altijd over hem in de tegenwoordige tijd. Ook opmerkelijk: ondanks zijn eigen diskwalificatie zingt hij wel degelijk. “Twee weken geleden heb ik voor een groep kinderen nog Teuns kolderliedjes vertolkt. En dat sloeg enorm aan…”

Gids Van den Ende, fel: “Heel wat anders dan die remptemp van tegenwoordig!”

“…ook al zijn het liedjes uit de jaren vijftig. En ook al gaan die teksten helemaal nergens over. Maar als zo’n kind dan tegen me zegt dat-ie niet weet wat-ie zingt, antwoord ik altijd: ‘Je weet toch ook niet wat een vogeltje in de boom zingt?’ Ik doe trouwens nog meer van Teun. Ik speel bijvoorbeeld een Limburgse versie van onze show uit ’89. Dat doe ik samen met Johnny, die kleine toneelmeester…”


En BAM! We zitten in Carré. De One Man Show van 1980. Toon vraagt aan kleine Johnny of die even een tennisracket en een bal uit de auto wil halen. Toon blijft op het toneel staan en doet minutenlang niets. Helemaal niets! Het publiek ligt dubbel. Het Nederlandse cabaret heeft de absolute top bereikt – vanaf dat moment kan het alleen nog maar bergafwaarts.

“Johnny heeft al met al dertig jaar bij ons gewerkt. Tot bij het tuinieren opeens zijn schop afbrak. Hij kreeg een stuk hout in zijn oog, raakte voor de helft blind en kon toen bij ons het licht niet meer doen.”

De gids vraagt ietwat ongeduldig of we er nog eentje zullen vatten. Dat doen we. Maar dan ga ik wel in de interviewhouding zitten, spreek ik met mezelf af.

Hoe was het om Toon Hermans als vader te hebben?

Maurice: “Een vader is een vader, dat is voor ieder kind hetzelfde. Oké, we moesten thuis stil zijn als hij aan het schrijven was, maar voor de rest was er geen enkel verschil met de vaders van andere kinderen. Als ik aan het voetballen was, stond die van mij ook gewoon naast het doel aanwijzingen te geven. Andere mensen zagen daar misschien Toon Hermans staan, ik zag alleen m’n vader.”

Hij heeft zelf ook gevoetbald. Hij stond rechtsbuiten.

“‘s Zomers, ja. ‘s Winters stond-ie rechtsbinnen, haha.”

Een mooi moment. Dertig jaar na dato zit ik met Maurice Hermans om een grap van zijn vader te schateren. Tel daar een vers glas Brand bier en een zonovergoten marktplein bij op en de dag kan niet meer stuk. “Weet je wat het geheim van Teun is?” vraagt Maurice retorisch. “Het geheim is ‘houden van’. Enerzijds moet je enorm van een artiest houden, als je de moeite neemt om voor hem over die vuile gladde grachten naar Carré te gaan. Anderzijds is er de onvoorwaardelijke liefde van de artiest voor zijn publiek. Mijn vader heeft vanaf 1958 angst gehad, als-ie moest optreden. Als-ie maar even kuchte, raakte-ie in paniek. En dat was dan niet de angst voor z’n eigen gezondheid, maar de vrees dat-ie al die mensen naar huis zou moeten sturen. Dáár was-ie altijd bang voor! Angst dat de mensen ‘m niet leuk meer zouden vinden heeft-ie nooit gehad. Want als een show niet goed was, schreef-ie gewoon een nieuwe. De show van 1970 bij voorbeeld, daar is-ie na tachtig voorstellingen mee gestopt. Die is dus ook nooit opgenomen. En bij Ik heb je lief in 1993, de eerste na de dood van Rietje, hebben de kinderen ingegrepen. Hij hoopte toen het verdriet van zich af te kunnen zingen, maar in plaats daarvan zoog hij het op. Toen hebben wij gezegd: ‘Stoppen, nú!'”


Wat vind je zelf het beste dat je vader ooit heeft gedaan?

“Zonder enige twijfel het tennisracket. Dat ie dat áándurfde… Uniek in de wereld! Ik stond in de coulissen en heb spontaan in m’n broek gepiest van het lachen. Maar de bal gehakt is natuurlijk ook grandioos. ‘Die rolt nu al vijftig jaar achter me aan,’ zegt-ie altijd.”

De musical die eraan komt, wat vind je daarvan?

“Ik heb tot dusver één repetitie gezien en kreeg tranen in m’n ogen. Gewéldig!”

Hoofdrolspeler Alex Klaasen doet ‘m goed na, maar lijkt niet op ‘m.

“Toen Teun achttien was, leek-ie op Alex Klaasen! En voor de rest vind ik dit een uitstekend gemaakte voorstelling. Met heel veel piëteit gedaan, door productiemaatschappij V&V. Alleen zag ik op het affiche meteen al drie of vier fouten. Een overhemdboordje dat niet klopt, een microfoonstandaard die verkeerd is. Teun heeft nooit een standaard gehad die uit twee stukken bestond! Ja, dat kun je pietluttig vinden, maar daar val ik over. Zoals ik er ook over val als mensen ‘polifinario’ zeggen. Het is POE-LI-FI-NA-RI-O! Die cabaretprijs, de Poelifinario, heette eerst Polifinario. Wilden ze dat ik ‘m kwam uitreiken. Ik zeg: ‘Alleen als jullie Polifinario veranderen in Poelifinario.’ Begint zo’n vrouw ook nog: ‘Ik hoor Toon toch écht polifinario zeggen.’ Ik: ‘Nou, dan moet u toch écht een betere stereo-installatie kopen!'”

De poelifinario, voor wie het niet weet, is een exotische vogel die ‘kroet! ‘ roept. Dit in tegenstelling tot de kroet, die ‘poelifinario! ‘ krijst. Bron: Toons show uit 1980.

“Hij is op Paaszaterdag gestorven,” zegt Maurice, spelend met een bierviltje. “Op dezelfde dag als Buziau, zijn grote voorbeeld, en de Heilige Gemma. Pas op dinsdag hebben we het bekendgemaakt, omdat hij in alle rust begraven wilde worden. ‘Ik wil gewoon een stukje kerkhof zijn,’ had hij altijd gezegd.”


En daar ziet de gids een gaatje om weer in de conversatie te duiken. “Dat staat ook op dit etiket!” Hij laat een fles Toon Hermans-wijn zien, een merlot. We lezen: “Als ik dood ben, niet de theatrale rouw / Neem wat Franse kaas, wat stokbrood en wat wijn / Ik wil ook niet in een vaasje op de schouw / Ik wil gewoon een stukje kerkhof zijn.”

Gids: “Zullen we nu even gaan kijken waar Toon in 1916 is gedoopt?”

www.toon2010.nl