Spring naar de content

Kuitenbrouwer: Taalverruwing in het parlement

Exclusief op de website van HP/De Tijd: de column van Jan Kuitenbrouwer.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Redactie

PVV-Kamerlid Richard de Mos beleefde onlangs zijn darkest hour als Kamerlid, tijdens een debat over het klimaatonderzoek. Het moment staat op Youtube,  zelden werd aangrijpender in beeld gebracht hoe een mens zich met één zin in de nesten kan werken. De PVV vindt de klimaatdiscussie ‘hysterisch’ en een samenzwering van de linkse wereldkerk, en dat was ook ongeveer de strekking van De Mos bijdrage aan het debat. Maar als het nu toch mis mocht gaan, vroeg Ineke Van Gent van Groen Links, wat wilde de PVV daar dan aan doen? ‘Een vinger in de dijk steken?’
‘In plaats van mijn vinger in de dijk kunnen we beter mevrouw Van Gent voor de Dijk leggen, dan is het probleem opgelost, gezien haar omvang,’ zei de Mos. Als je een recept moest bedenken voor hoe je tegenover een volslanke linkse politica zo fout mogelijk uit de hoek kan komen, dan zou het díe opmerking zijn.
Van Gent schudde even het hoofd, als iemand die twijfelt of hij wel wakker is, slikte haar woede weg, keek de Mos strak aan en zweeg. Conform het huidige taalregime was de voorzitter intussen begonnen De Mos tot de ore te roepen. ‘Maar zíj begon…’ probeerde hij nog, als een schooljongen die een meisje heeft geslagen. Van Gent stelde droogjes vast dat De Mos kennelijk geen inhoudelijk verweer had en dat het beneden haar waardigheid was hem verder van repliek te dienen.
De volgende spreker was Boris van der Ham van D66, die De Mos zijn faux pas direct flink inpeperde. De rest van het filmpje is zonder geluid, wat het des te aangrijpender maakt. De Mos beent schuldbewust door het gangpad, hoofd gebogen. Als Van der Ham klaar is loopt hij naar hem toe, gaat vlak voor hem staan, armen over elkaar, en spreekt hem toe. De Mos heft nog even een hand, als om de schuld ergens anders te leggen, Van der Ham recht zijn rug, verstevigt de greep van zijn armen, en vervolgt zijn reprimande. De Mos incasseert nog slechts gelaten. Dan loopt hij naar Ineke Van Gent, dit alles nog steeds zonder geluid, en zegt iets tegen haar, het hoofd opnieuw gebogen. Van Gent negeert hem en als zij na zijn prevelement nog steeds ijzig voor zich uit kijkt, loopt hij weg.  Vittorio de Sica had de zelfvernedering van een man niet beter in beeld kunnen brengen. De Mos moet met lood in z’n schoenen terug naar de fractiekamer zijn gegaan, waar debatten altijd via het gesloten tv-systeem gevolgd worden. Een paar uur later gaf de PVV-fractie een persbericht uit met excuses.
Zoals elke vorm van ontremming is ‘taalverruwing’ besmettelijk. Politici schuwen extremen, maar vooral omat alle andere politici het ook doen. Als een collega met die code breekt en stijgt in de peilingen, treedt haast vanzelf de me too-reflex in. Zelfs politici die harde taal uit principe zeggen te mijden, zoals Job Cohen, raken dan in de verleiding. Jarenlang voegde hij zich braaf naar het linkse gebruik om ‘immigranten’ slechts met de meest weeë eufemismen aan te duiden, en op een dag in 2008 zit hij Pauw & Witteman en heten de ‘mensen wier wiegje elders gestaan heeft’ ineens botweg ‘Marokkanen’. Wat wel weer het andere uiterste is, want het zijn nog altijd Nederlandse Marokkanen, dacht ik, een detail dat voor een jood toch enige betekenis zou moeten hebben. Zelfs Balkenende blijkt niet immuun voor het magnetisme van de harde taal, onlangs had hij het in de Kamer ineens over ‘Marokkaans straattuig’. ‘Hoor mij eens,’ zag je hem denken, maar hij corrigeerde zichzelf niet.
Pogingen de taaltucht aan te trekken leiden meestal tot niets. Toen Kamervoorzitter Verbeet naar aanleiding van het ‘knettergek’-incident de zaak met Wilders wilde bespreken, zei hij: ‘Ze komt er bij mij niet in.’ Helemaal ongelijk heeft hij niet. Als, ik noem maar iemand, mevrouw Helma Neppérus van de VVD niet tot de orde wordt geroepen omdat zij het dialect van de bovenklasse spreekt, moet er voor het idioom van de onderklasse ook ruimte zijn. Het parlement is tenslotte de volksvertegenwoordiging.
Door andere normen aan de taal van het parlement op te leggen dan aan de taal van alledag, zeg je eigenlijk dat politici niet op gewone mensen mogen lijken. Ik hoor de bevolkingsgroepen die in het parlement vertegenwoordigd zijn ook liever au naturel, geloof ik, dan in een soort stadhuistaal die hun ware karakter maskeert. Het is aan politieke partijen en Kamerleden zelf om hun toon te bepalen en vervolgens aan de kiezer om er een oordeel over te geven. Politiek is ook marketing, en taal is de verpakking van het product dat aan de man gebracht wordt, net als de folders, de vlaggen en de ballonnen. Wie de verkeerde verpakking kiest merkt dat vanzelf in de peilingen.