Spring naar de content

Een kunstfabriek in 1662

Schilderen geldt als iets mysterieus en verhevens. Maar het is óók gewoon werk, met het atelier als bedrijfsruimte en daglicht als kapitaal. Een dag uit het leven van een meester uit de Gouden Eeuw.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Redactie

Het ‘laboratorium van de creatieve geest’ is onderwerp van een tentoonstelling in Teylers Museum. Mythen van het atelier gaat over de omgeving waarin Rembrandt en Rubens hun schilderijen maakten, maar óók over de werkplaatsen van Damien Hirst en Joep van Lieshout en over negentiende-eeuwse schilders die hun ateliers deels benutten voor image building. Hoe zagen ateliers er eigenlijk uit in de tijd dat de Nederlandse schilderkunst haar hoogtepunt beleefde – de zeventiende eeuw – en wat speelde zich zoal af op de werkvloer? Om dat aanschouwelijk te maken, reconstrueren we een werkdag uit het leven van een fictieve schilder – laten we hem Cornelis Pietersz. noemen – en zijn huisgenoten op zomaar een bewolkte voorjaarsdag in het jaar 1662.

6.31 Cornelis Pietersz. komt geeuwend zijn bed uit en constateert tevreden dat de dienstmeid de haard al heeft aangemaakt. Hij gooit nog een turf op het vuur. De vrouw van de schilder is in de keuken bezig gerstepap te koken. Zijn beide dochters zijn daar ook al. Maar waar is zijn zoon?

6.58 Zoon Gerbrand loopt de keuken binnen en mompelt verontschuldigend dat hij zich heeft verslapen. De gevreesde preek van zijn vader – “Daglicht is het kapitaal van een schilder” – blijft uit. Wel maant Cornelis hem op te schieten. Achter hen is het knarsende geluid van een verfmolen al hoorbaar. De twee leerjongens (die op zolder een bedstee delen) zijn al een tijdje in het atelier bezig verf te bereiden. Ze hebben tot taak de paletten op te maken. Maar Cornelis wil dat zijn zoon een oogje in het zeil houdt, want de materialen zijn kostbaar.

7.32 Cornelis loopt het atelier in en controleert de paletten. De leerjongens zijn op de wrijfstenen met karmozijn, Keulse aarde, rauwe sienna en Turkse omber in de weer geweest. Ook wordt zijn neus geprikkeld door de karakteristieke stank van orpiment, een zwavelachtig mineraal waarmee gele verf wordt gemaakt. Bij de aanblik van een blauwe klodder op een van de paletten ontsteekt Cornelis in grote woede. Voor blauw gebruikt hij ultramarijn, een kostbare stof die wordt gemaakt van gemalen lapis lazuli. De aangemaakte hoeveelheid is veel te groot. Cornelis snauwt de verantwoordelijke leerling toe dat hij voor straf morgen de hele dag lijm moet koken.


7.51 In het atelier arriveert Matthias, een 22-jarige schilder uit Zwolle die zich onlangs in Amsterdam heeft gevestigd. Matthias betaalt een wekelijkse vergoeding voor het gebruik van atelier en materialen. Hij werkt voor ‘eigen rekening’, hoewel dat volgens de regels van het gilde helemaal niet mag. Cornelis heeft Matthias beloofd te helpen bij het vinden van afzetmogelijkheden voor zijn werk. Hij heeft geadviseerd zo min mogelijk met ‘keelbeulen’ (kunsthandelaren) in zee te gaan. Een alternatief zijn de uitdraagsters die schilderijen in herbergen en markten verkopen. Om een boete van het gilde te voorkomen, heeft Cornelis voorgesteld dat zijn zoon, die een half jaar geleden het meesterschap heeft verworven, de werken van Matthias zal signeren.

8.10 De schilders gaan aan de slag, hoewel het licht nog niet optimaal is. Het atelier ligt op het noorden, aangezien dat de meest gelijkmatige lichtval garandeert. Op de schilderijen van Cornelis komt het licht, net als in het atelier, bijna altijd van de linkerzijde. Voor een rechtshandige schilder is die lichtval sowieso handig: heb je tenminste geen last van de schaduw van je eigen arm. De werktijden van Cornelis worden door het licht gedicteerd. ‘s Zomers maakt hij aanzienlijk langere dagen dan in de winter. Cornelis werkt momenteel aan het portret van een vrouw in een satijnen jurk. Het portret van haar echtgenoot is al bijna klaar. Alleen het landschap op de achtergrond – de ‘staffage’ – moet nog worden afgemaakt, een klusje dat hij aan zoon Gerbrand heeft uitbesteed. Matthias is bezig aan een groot tafereel met de aanbidding der koningen. Cornelis ziet het meewarig aan. Zélf heeft hij op jonge leeftijd ook veel bijbelse en mythologische voorstellingen geschilderd. Hij wilde historieschilder worden, want dát had prestige. Er bleek echter veel meer vraag naar portretten dan naar historiestukken te zijn. Inmiddels heeft Cornelis de tering naar de nering gezet en zich op portretten toegelegd. Al schildert hij ook nog weleens een genrestukje of een stilleven.


8.29 Twee knechten komen een partij turf afleveren. Deze is afkomstig van de vader van een van de leerlingen. Cornelis is met hem overeengekomen dat hij een deel van de leersom van zestig gulden (per jaar) in natura mag betalen. Bij eerdere transacties heeft Cornelis zich ook al eens (deels) laten vergoeden met wijn, haring, kaas en een partij kostbaar laken. Zélf heeft hij de rekening van de bakker eens betaald met een stilleven.

9.54 Nadat Cornelis de laatste hand heeft gelegd aan de vleeskleurige partijen in het portret, is de kleding aan de beurt. De jurk waarin de vrouw wil worden afgebeeld, is een paar dagen geleden al bezorgd. Cornelis drapeert het kledingstuk nu zorgvudig over de leeman, een ledepop of ‘manneken’ die in uiteenlopende standen kan worden gedraaid. Hij is geruime tijd bezig de jurk zo te schikken dat de plooien precies goed vallen.

10.15 De leerlingen zijn bezig geweest met het natekenenen van gipsen hoofden, armen, benen, torso’s en neuzen en komen nu hun vorderingen laten zien. Cornelis brengt zijn correcties rechtstreeks op de tekeningen aan. Hij verlegt contouren met een paar rake strepen en demonstreert hoe meer diepte kan worden gesuggereerd met enkele strategisch geplaatste schaduwen.

11.21 De grijze lucht van vanochtend maakt plaats voor een bleek zonnetje. Cornelis doet een luik dicht en vraagt zijn dochter om de bovenste ramen af te dekken met ‘blaffeturen’ (blinden van stevig papier). In de loop van de dag zal de regulering van het licht nog een paar keer worden bijgesteld door luiken en gordijnen open of dicht te doen.


11.33 Matthias heeft hulp nodig. Op de achtergrond van zijn schilderij komen kamelen voor, en hij wil daar graag een voorbeeld bij hebben. Cornelis stuurt zijn dochter naar de achterkamer om de map met dieren te halen. Enkele jaren geleden heeft hij op de jaarmarkt een schets van een kameel gemaakt. Cornelis heeft op de kermis ook apen, een leeuw en een olifant getekend. Handig als documentatie. Hij bezit niet alleen schetsen van eigen hand, maar heeft ook honderden tekeningen gekocht uit de boedel van een overleden collega. Van weer een andere vakgenoot heeft hij een map met tekeningen van pleinen, gebouwen en ruïnes overgenomen die deze in Rome ‘naer het leven’ getekend had.

11.41 Eén leerjongen wordt eropuit gestuurd om een briefje te bezorgen bij de lijstenmaker. De andere moet kwasten schoonmaken.

12.10 Na het middageten (roggebrood met reuzel en spiering) bestudeert Cornelis de lijst van een inventaris die overmorgen zal worden geveild. Het betreft de inboedel van van een overleden collega. Het aanbod omvat een ‘houten manneken’, zo’n veertig penselen in uiteenlopende maten, negen paletten, diverse bundels met prenten, een vijftal opgespannen doeken (‘gedootverft’), een exemplaar van het Schilderboeck van Karel van Mander, flesjes olie en vernis, drie wrijfstenen (‘daervan een van porfier’) en een eiken ladenkastje met mineralen en ‘verwen’. Cornelis besluit een bod uit te brengen op enkele half afgemaakte landschappen. Die kan hij – met behulp van zijn zoon – in eigen atelier makkelijk voltooien en dan met winst verkopen.

13.23 De leerlingen prepareren enkele doeken. Er wordt een mengsel van krijt en beenderlijm (aangevuld met het giftige loodwit) in dunne laagjes op de doeken gesmeerd. Als deze ‘grond’ is opgedroogd wordt het oppervlak bijgeschuurd, waarna er een laag ‘primuersel’ aangebracht wordt. Deze bevat olie (zodat de verf niet volledig door de plamuurlaag wordt opgezogen) en een beetje oker, zodat er een lichtbruine huidkleur ontstaat: een goede, neutrale ondergrond om op te schilderen.


13.28 De knecht van de schrijnwerker komt een partij eikenhouten panelen afleveren. Cornelis controleert of de achterzijden naar behoren zijn afgeschuind en of ze geen knoesten of oneffenheden hebben. Hij schildert bij voorkeur op doek, maar gebruikt voor composities op klein formaat liever paneel. Hij heeft één keer een poging ondernomen op koper te schilderen, maar dat werd geen succes. De plaat was kennelijk niet helemaal schoon, waardoor de verf niet goed hechtte. Daarna heeft hij nooit meer een koperen ‘drager’ gebruikt. Sommige collega’s werken wél graag op koper. Vooral omdat het zich goed leent voor zeer nauwgezette tafereeltjes. Cornelis houdt niet zo van dat gepriegel. Hij mag zijn leerlingen graag vertellen hoe landschapsschilder Jan van Goyen met gemak een à twee schilderijtjes per dag tevoorschijn toverde. Dat deed hij door efficiënt met verf om te springen en te kiezen voor een beperkt – monochroom – palet aan kleuren.

13.52 Cornelis controleert het werk van zijn zoon. Die heeft, op verzoek van de opdrachtgever, een landgoed geschilderd op de achtergrond van het portret. Huis en bomen zijn vrij grof geschilderd. Cornelis ziet het hoofdschuddend aan. Hoewel Gerbrand zonder morren in de voetsporen van zijn vader is getreden, loopt hij niet over van talent. Een assistent zou vermoedelijk beter werk leveren. Maar ja, die zijn duurder. De contributie die voor de diensten van een ‘uytheemse’ schilder aan het gilde afgedragen moet worden, ligt aanmerkelijk hoger dan het bedrag dat hij voor zijn zoon hoeft te betalen. Zijn oudste dochter heeft méér talent. Cornelis overweegt om haar ook dagelijks in het atelier te laten werken. Collega’s doen dat ook, en er staan zelfs enkele vrouwen als meesteres in het gilde ingeschreven. Maar zo’n vrouw op de werkvloer brengt ook sores met zich mee. De stad telt heel wat kunstenaarsdochters die halsoverkop met een leerling van hun vader moesten trouwen.


15.35 Grote hilariteit als een van de leerlingen een oosterse doek om het hoofd krijgt geknoopt. Hij poseert voor Matthias en zal in diens schilderij worden afgebeeld als dienaar van een van de koningen. Zelf doet Cornelis ook regelmatig een beroep op zijn vrouw, kinderen en leerjongens om voor hem te poseren.

16.19 Een regent die anderhalf jaar geleden door Cornelis werd geportretteerd, heeft onlangs voor veel geld een adellijke titel gekocht. Hij wil dat de eretekenen van zijn nieuwe waardigheid aan het portret worden toegevoegd. Na enig loven en bieden komen de mannen een prijs overeen.

16.58 Er wordt een brief bezorgd. De officieren van de Kloveniersdoelen laten weten dat de opdracht voor een groot schuttersstuk aan een andere schilder zal worden toebedeeld. Cornelis had zijn best gedaan deze lucratieve klus in de wacht te slepen, maar zijn atelier is praktisch niet toegerust op zo’n grootschalig werk. De door hem voorgestelde oplossingen (een werkruimte op de Doelen inrichten, een ander atelier huren) zijn verworpen.

17.23 Een kunstliefhebber meldt zich aan de voordeur. Hij heeft vernomen dat Cornelis schilderijen van Italiaanse meesters te koop zou hebben. De klant wordt meegenomen naar de ‘sael’. De Italianen zijn een paar maanden geleden al verkocht, maar Cornelis hoopt dat zijn gast toch iets van zijn gading zal vinden. De ‘sael’ hangt van onder tot boven vol met schilderijen van eigen hand én van andere meesters. Cornelis wijst op een groot Vlaams schilderij met een signatuur van Rubens. Hij vertelt er uiteraard niet bij dat hij die signatuur zélf heeft aangebracht.


17.49 Cornelis houdt in het ‘comptoir’ een bespreking met zijn vrouw. Ze wijst erop dat een opdrachtgever, acht maanden na dato, nog altijd niet heeft betaald en stelt voor rechterlijke stappen te ondernemen.

18.16 Tijdens het avondeten (suddervlees met peertjes en pastinaak, kersen als toetje) ziet Cornelis verbaasd en een beetje bezorgd hoe de leerjongens (veertien en vijftien jaar oud) het ene bord na het andere opscheppen. Als dat zo doorgaat, kosten ze hem meer dan dat ze opleveren.

20.03 Cornelis plaatst een paar gipsen afgietsels van klassieke beelden op tafel. De leerlingen krijgen opdracht deze na te tekenen. Het atelier wordt inmiddels met olielampen en kaarsen verlicht. Probleem is dat de schaduwen verschuiven naarmate die kaarsen opbranden. Cornelis heeft dat opgelost door de kandelaars van een schuifje te voorzien waarmee de stand van de kaars om de vijf à tien minuten kan worden bijgesteld. Cornelis twijfelt of hij misschien nog even aan een etsje zal gaan werken, maar ziet daar toch maar van af. Matthias gaat wél aan de slag. De duisternis maakt het vrijwel onmogelijk om kleuren goed in te schatten. Hij heeft echter een simpel palet in bruin, wit en zwart laten opmaken en zet zich aan een ‘grauwtje’ (grisaille).

22.37 In het huishouden van Cornelis Pietersz. wordt de laatste kaars uitgeblazen.

‘Mythen van het atelier’. Van 18 september t/m 9 januari in Teylers Museum, Haarlem.