Spring naar de content

‘t Is geen rock-‘n-roll meer…

Bijna elke avond staat hij wel in een of andere lawaaierige zaal. En niet voor z’n lol. Want recensent Peter Bruyn grossiert in messcherpe oordelen, over muziek, publiek en collega’s. ‘Ik ben de enige die nog zo’n beetje alles afloopt.’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Redactie

Maandag 19.30 uur, het Grolsch-café naast de Heineken Music Hall. “Als ik veel bier drink, verdien ik vanavond niets,” zegt Peter Bruyn, alvorens hij een koffie verkeerd bestelt. Waarmee hij maar wil zeggen dat het tientjeswerk is geworden, wat hij doet.

Sinds 1981, toen hij met succes zijn universitaire studie afrondde (farmacochemie en filosofie, met als hoofdvak moleculaire farmacologie) bezoekt de Haarlemmer op professionele basis popconcerten. De weerslag van die visites belanden tegenwoordig vooral in de kolommen van Het Parool en andere bij de GPD aangesloten kranten als Haarlems Dagblad. Vijfenvijftig is hij inmiddels, maar gas terugnemen is er nog niet bij. Vandaar ook dat hij zegt ‘totaal niet representatief’ te zijn voor zijn vak- en leeftijdgenoten. “Ik ben, denk ik, de enige die nog zo’n beetje alles afloopt. Het komt vaker voor dat ik zes avonden in een week naar een concert ga dan vijf. Sterker: soms ben ik wel twaalf avonden achter elkaar op pad. En dan niet eens altijd om een recensie te schrijven, maar soms ook bij wijze van documentatie. Want als ik zo’n act een jaar later ineens zou moeten interviewen, heb ik ze tenminste een keer in actie gezien. En dat ik deze week op dinsdag en woensdag nergens heen ga, is alleen maar omdat ik nog stapels verhalen moet afmaken, want er speelt genoeg interessants.”

Werkloos toekijken hoe een band zijn kunstje opvoert, is aan veteraan Bruyn (ook actief voor Revolver, Gonzo, Stream, esta en de Uitkrant, en in het verleden onder meer werkzaam voor Rails, Mixed-Beyond, de Volkskrant, De Groene Amsterdammer, Panorama, AvantGarde, Pure Style, Dutch, Zin, Aloha, Ravage, VPRO, De Nieuwe Linie en, jawel, Oor) doorgaans niet besteed. “Mijn vrouw stond naast me in de supermarkt toen mijn zwager belde: hij kon aan kaartjes komen voor U2. Ik probeerde nog te gebaren van ‘nee, nee’, maar ze had al toegehapt. Dat is de enige keer in m’n leven dat ik naar een stadionconcert ben geweest zonder dat ik hoefde te werken. Ik wilde na een halfuur alweer naar huis. Verveelde me rot, voelde me nutteloos. Als ik al voor m’n plezier naar een optreden ga, is het zéker niet naar een gearriveerde mega-act in De Kuip. Nee, dan ga ik naar experimentele jazz in het Bimhuis.”


De koffie plonst in een maag waarin al een biologische kaas-notensalade van Albert Heijn ligt te rusten. Tijd voor een copieuze maaltijd was er niet, want zijn stuk over Club Funday moest nog af. “Eten doe ik meestal onderweg,” zegt hij. “Ik ken alle pizzeria’s van Nederland.”

Het is de liefde voor het ambachtelijke veldwerk die hem vanavond naar Amsterdam heeft gedreven. Als luisteraar kan de aalgladde poprock van het Amerikaanse Maroon 5 hem maar weinig bekoren. “Jaren geleden,” doceert hij, “kon die band nog twee kanten op: die van Stevie Wonder of die van Justin Timberlake. Ze hebben voor de Timberlake-hoek gekozen en zijn prompt niet meer serieus te nemen.”

Op zijn vaste plek in de zaal – altijd links vooraan – zakt hij door de knieën om zijn jas, een lange Australische Driza-Bone, op te rollen en in zijn schoudertas te proppen. “Kan ik straks tenminste meteen weg, hoef ik niet te wachten bij de garderobe.” Met pen en papier in de aanslag laat hij de kunstjes van Maroon 5 op zich afkomen.

“Hm, Hall & Oates…” mompelt hij bij het oppikken van een prettig gitaarloopje. En dat noteert hij dus ook. Brilletje op het voorhoofd, neus tegen het papier van de blocnote gedrukt. Dankbaar gebruikmakend van elke baan podiumlicht die de zaal in knalt. Vooral bij een gele kun je lekker doorschrijven.

Maroon 5-zanger Adam Levine, zorgvuldig ongeschoren kaken en armen als rollen Jordanees behang, zet een boterzachte soulstem op. “Jamiroquai!” roept Bruyn, als was hij kandidaat in een popquiz.

“Meestal heb ik vijf minuten nodig om te bedenken wat ik ervan vind en vijfenvijftig om daar de argumenten voor aan te voeren.” Het azijnzure oordeel van hedenavond: “De muziek is een excuus voor de meisjes en de gays om naar die lekkere hunk te komen kijken. Want ze gillen alleen maar omdat ie z’n shirt uittrekt, niet om wat er muzikaal gebeurt.”


“Where are all the nice elegant young ladies tonight?” roept Levine plichtmatig. Bruyn lacht vilein. Pal voor zijn neus geven twee jongens zich over aan een potje tongworstelen. “Als er veel gays op een zanger afkomen weet je dat hij het zelf ook is, is mijn ervaring in 35 jaar concertbezoek. Let op mijn woorden: die gast gaat solo en wordt een soort nieuwe George Michael. En over een x-aantal jaren volgt dan de onvermijdelijke reünie.”

“This love/has taken its toll on me/she said goodbye/too many times before,” gilt Levine nochtans dapper. Bruyn, de jas alweer aan: “Ik heb het wel gezien. Dit is de Euroshopper van de pop!”

“Nu snel naar Nijmegen voor concert De Staat. Hopelijk nog ergens gelegenheid om snel falaffeltje te pakken,” twittert Bruyn op donderdagmiddag nadat hij zijn interview met Elbow heeft gecorrigeerd en opgestuurd. Die hoop blijkt vergeefs, want met een lege maag meldt hij zich in concertzaal De Vereeniging, waar de Nijmeegse alternatieve rockband rond zanger-gitarist Torre Florim een thuiswedstrijd speelt. “Een springer op het spoor, dus de trein reed niet verder dan Ede-Wageningen. Gelukkig zat ik tegenover een Nijmegenaar die z’n vrouw belde of zij hem met de auto kon ophalen. Zonder hun lift was ik hier dus niet eens geweest.”

Hij hoeft vanavond geen recensie te schrijven, maar wil de leden van de band gewoon even aan het werk zien, voor hij ze twee dagen later gaat interviewen. Zoals Theo Reitsma in de week voor een wedstrijdverslag altijd even naar een training komt kijken.

Gelet op Bruyns licht meedeinende hoofd worden de mechanische klanken van De Staat hogelijker geapprecieerd dan de plastic poprock van Maroon 5. “Prince!”roept hij nochtans, als Florim met een falsetstemmetje voor een gortdroog funk-ritme uit huppelt. Bij andere songs merkt hij op dat ze wel héél sterk doen denken aan de Talking Heads. En ja, die robotachtige staccato-riffs kennen we inderdaad nog van het eerste album van Killing Joke.


“Een alternatieve band die de randen van de mainstream opzoekt, zoals T.C. Matic jaren geleden deed,” luidt in één zin het waardeoordeel. “Maar ze nemen geen enkel standpunt in, dat valt me tegen. De Staat zou voor Nederland kunnen zijn wat dEUS voor België is, maar dan moeten ze wél wat durven zeggen. Over de verkiezingen of zo. Dat het een schande is dat de PVV… Kijk, nú heeft hij de kans!”

Florim klimt op een monitor en kijkt neer op zijn gevolg. Even heeft hij de aandacht van 1800 mensen. Dan roept hij: “Let’s dance!”

Bruyn, teleurgesteld: “Dat bedoel ik nou. Het gaat ze alleen maar om de gezelligheid.”

Die is ver te zoeken als de popcriticus een halfuur na het optreden op station Nijmegen bij wijze van diner een pizzabroodje aanschaft. Tijd om het ding warm te maken is er niet, want op spoor 8a staat de trein reeds te wachten. En hij moet nog een groot verhaal over Dexter Gordon afmaken, dus elk halfuur telt.

De volgende middag zit Bruyn in de kleedruimte van de Amstelveense popzaal P60 tegenover de avant-gardistische trompettist Eric Vloeimans, kop- en mondstuk van de elektronische jazzband Gatecrash. Hij wil van Vloeimans weten of die, als hij ‘binnen het brede kader van de impro-scene met kleurpotloden aan de gang gaat, ook in blauw of geel kan blazen’. Vloeimans, wiens coalitie met collega-blazer Colin ‘Kyteman’ Benders – spitsvondig Kytecrash genaamd – momenteel volle zalen trekt, kauwt bedachtzaam op de vraag. En op een Twix.

“Elke bakker maakt een andere appelflap,” zegt hij even later. Waarmee hij maar bedoelt: de ene muzikant is de andere niet.

Daar kan de interviewer wat mee.


Vier uur tot de zaallichten zullen doven. Vier uur die moeten worden doorgebracht in het winkelcentrum van Amstelveen. Gelukkig is er een Chin.-Ind. Restaurant voorhanden. “Ik heb trek in een biertje, maar zullen we het er wel op wagen?” vraagt Bruyn. Ook hij weet dat de tapinstallatie bij de gemiddelde Chinees dusdanig weinig wordt gebruikt dat de eerste bierdrinkers smaaktechnisch gezien een schop in hun gehemelte krijgen. New Peking City stelt wat dat betreft niet teleur: de eerste pilseners zijn niet te zuipen.

“Het recenseren van concerten is door de jaren heen wezenlijk anders geworden,” zegt Bruyn, na een vegetarische foe yong hai te hebben besteld. “Wat dat betreft is er een aardige parallel te trekken met de sportjournalistiek. In een voetbalverslag lees je ook niet meer alleen dat het 1-0, 2-0 en 3-0 werd. Ik kan me oude recensies herinneren die voor de helft bestonden uit de titels van de liedjes die een band speelde. Totaal onzinnig tegenwoordig, want dezelfde avond nog staat de hele setlist op internet. Recensies, of nee: professionele recensies, zijn nu veel beschouwender geworden. Je schrijft over de betekenis van een artiest, zowel voor het genre als voor de samenleving, al klinkt dat misschien een beetje pretentieus.

“Nee, echt wild is het vak niet meer. Recensenten zijn tegenwoordig allemaal mannen met gezinnen. Die gaan na afloop niet meer de kleedkamer in om te kijken of ze samen met de band nog effe een shotje kunnen zetten. Bij wijze van spreken dan. Je bent klaar en je gaat naar huis om je stukje te tikken. Want je hebt een veel strakkere deadline dan vroeger. In de tijd van mannen als Jip Golsteijn trok een recensent na afloop van het concert de koelkast van de band open en dronk-ie al z’n bier op. Gebeurt niet meer, al zou dat nu een stuk makkelijker gaan, want die kasten zijn tegenwoordig voor de helft gevuld met water. Muzikanten zie je ook bijna alleen nog maar met flesjes water over het podium lopen. Dat is hetzelfde soort, ja, professionaliteit dat erin is geslopen. Dus niet alleen de recensent is zakelijker geworden, ook de artiest.”


Een tweede ronde, al iets minder ranzig smakend bier. Bruyn: “Het romantische beeld van recensenten als chagrijnige, gemankeerde muzikanten die in een vast groepje aan de bar staan te zuipen en alles maar niks vinden? Tja, elk cliché komt ergens vandaan, dus het zal misschien heus wel in een bepaalde vorm hebben bestaan, maar de werkelijkheid is heel anders. We staan nooit avond aan avond met hetzelfde ploegje naar een band te kijken. Al was het maar omdat er tegenwoordig veel méér concerten zijn dan vroeger. Een pikorde is er wél. Heel duidelijk zelfs. Niet onderling, maar bepaalde kranten en bladen worden nou eenmaal hoger aangeslagen dan andere. Kijk, ik kan nog zo veel weten van Lou Reed, als Lou Reed zelf alleen maar door de NRC geïnterviewd wil worden, pies ik als verslaggever van regionale dagbladen toch buiten de pot. Daar doe je niets aan.” Mijmerend: “De tijd dat we met veertig Nederlandse journalisten naar een concert van Guns N’ Roses werden gevlogen, met verblijf in een luxehotel en zo, die is wel voorbij. Drie nachten in Hollywood omdat er een nieuwe plaat van The Eagles uit was, dat is echt iets uit het verleden. Als ik nu naar Parijs wil omdat Elliott Murphy daar optreedt, wat een heel interessant verhaal kan opleveren, moet ik het zelf regelen. En dan redeneer ik in de trant van: zestig euro met de bus op en neer en twintig euro voor een hotelletje, dan hou ik er misschien nog wat aan over.”

Hij pakt zijn agenda erbij en constateert dat het de komende dagen gewoon weer een race door Nederland wordt, per trein, bus en fiets. Zaterdagavond, na eerder die dag een workshop recenseren te hebben gegeven en De Staat te hebben geïnterviewd, meldt hij zich bij het optreden van Irrational Library in het Haarlemse Patronaat. De avond daarna is hij er weer, voor een nieuwe aflevering van Club Funday. En dan, tussen interviewen en schrijven door, ziet de rest van het schema er als volgt uit: maandag Taylor Swift in Ahoy Rotterdam (“Puur voor het werk, want ik was liever naar Buffalo Tom in de Melkweg gegaan”), dinsdag jazzsessie in Zaal 100 Amsterdam, woensdag James Blunt in Heineken Music Hall Amsterdam, donderdag Relax in Patronaat Haarlem, vrijdag The Union in Paard van Troje Den Haag, zaterdag misschien Gruff Rhys in De Unie Rotterdam, zondag Charles Hayward in OCCII Amsterdam, de maandag daarna The Decemberists in Paradiso Amsterdam, dinsdag Katy Perry in Heineken Music Hall Amsterdam, woensdag Bell X1 in DeSmet Amsterdam, donderdag De Kift in Locatie Spatie Arnhem, vrijdag Lydia Lunch in Patronaat Haarlem en dan zaterdag dus hopelijk (“Als er een krant is die interesse heeft”) Elliott Murphy in Parijs. Maar dan moet hij wel zeker weten dat hij op maandag terug kan zijn voor het Paradiso-concert van Beady Eye, de nieuwe band rond voormalig Oasis-zanger Liam Gallagher.


Vooruit, nog maar een biertje. Grote kans dat deze redelijk van smaak is. “Waaraan een goede recensie moet voldoen? Aan de voorwaarde waaraan elk goed artikel moet voldoen: dat je na het lezen van een regel geprikkeld bent om de volgende regel óók te gaan lezen. Gaat het artikel over een onbekende artiest, dan zul je ruimte moeten inruimen om hem of haar te introduceren. Is dat niet het geval, gaat het om mensen als Bob Dylan of Neil Young of voor mijn part Lady Gaga, dan heb je ruimte om in te gaan op details. Ook is het interessant om zo’n bekende artiest maatschappelijk te plaatsen. Dus in het geval van Lady Gaga: zeggen waarom een dergelijke artiest in déze tijd zo populair is. En daar heb je de ruimte voor, omdat je de lezer niet meer hoeft uit te leggen wie Lady Gaga ís. Bij een onbekende act of een hele nieuwe stroming, zoals een paar jaar geleden dubstep, moet je uitleggen wat het is en hoe het past in de muzikale ontwikkeling. Goed, dan blijft er minder ruimte over om een statement te maken, maar dat statement zit natuurlijk al in het feit dat je er überhaupt over schríjft, dat je het belangrijk genoeg acht voor in de krant. Maar die kranten bepalen uiteindelijk toch zélf of ze iets boeiend vinden voor hun lezers, daar heb ik me met al mijn ervaring bij neer te leggen. Zéker omdat ik veel voor regionale kranten werk. Ik vind Einstürzende Neubauten en Godspeed You! Black Emperor interessante bands, maar als ze alleen in Paradiso spelen, zal een Dagblad van het Noorden minder gauw geneigd zijn daar plek voor in te ruimen. Oké, een interview met David Bowie kan ik natuurlijk altíjd kwijt, ook al zou hij alleen in Rotterdam optreden. Maar dan speelt er weer wat anders voor mij als freelancer: dat soort grote namen gaat steevast naar mensen in vaste dienst. Wat niet erg is, want dat zijn toch de artiesten die je twintig minuten in een hotelkamer ontmoet waar ze hun promopraatje afwerken. Ik vind iemand als Eric Vloeimans dan ook honderd keer interessanter om te interviewen dan Mick Jagger. Omdat die jongen helemaal zichzelf is en niet alleen maar doet wat er van hem wordt verwacht. Omdat hij open en eerlijk is. Maar dan dus niet gemáákt open en eerlijk, zoals zo’n Adam Duritz van Counting Crows. Vréselijke band! Iedere serieuze journalist in Nederland brandt Counting Crows af, dat is net zoiets ergs als Bløf, Kane en Live.”


Het bier is eindelijk zoals bier bedoeld is. Tijd voor nummer vier, wat in feite dus pas nummer één is. Bruyn: “Ik hou van muziek die moeilijk te behappen is. Als iemand twee uur lang een stofzuiger aanzet, kan ik daar twee uur lang gefascineerd naar luisteren. Dat heeft alles met smaakontwikkeling te maken. Ik vind trouwens, als ik dat even mag zeggen, dat er in de popjournalistiek weinig doorklinkt van commentaar op de tijd waarin we leven. Het populisme, de opkomst van PVV en VVD in relatie tot de opkomst van iemand als Ben Saunders. Die verbanden, daar zou ik graag eens over lezen. Daar moet onderzoek naar worden gedaan, en het is aan popjournalisten om dat te doen! Populaire cultuur is tenslotte een exponent van de samenleving. Waar ligt de schakel tussen de popcultuur die wij nu in Nederland hebben en de politieke stemcultuur? Kijk, dat kun je wel aan sociologen overlaten, maar het zou interessanter zijn als popjournalisten dat een beetje zouden gaan vertalen. Zelf heb ik daar helaas geen tijd voor.”

Zuchtend: “Of is popmuziek alleen maar vermaak? Dan zou er toch iets wezenlijk veranderd zijn, want in de jaren zestig had het toch echt een bepaalde symboolfunctie die het vermaak te boven ging. Maar goed, misschien hééft popmuziek die waarde ook niet meer. Is het overgenomen door de jazz, door jongens als Vloeimans. Zou best kunnen. Want bij Vloeimans gaat het om méér. Bij hem gaat het om het creëren van een bepaalde onafhankelijkheid. Je niet door de commer-ciële wereld in een hokje laten duwen. Zo’n jongen heeft ook echt wat te melden. Een interview met Vloeimans, daar kan ik nog dagen over nadenken.”

“Muziek is een grote pan soep,” had de trompettist vier uur eerder gezegd.