Spring naar de content

‘Ik ben te verlegen om I love you te zingen’

De ironie in de liedjes van Randy Newman werd in Amerika niet altijd begrepen, maar voor zijn filmmuziek heeft hij vele prijzen op zijn schoorsteenmantel staan. Een gesprek aan de vooravond van zijn Nederlandse tournee. ‘De wereld veranderen met muziek? Ik dacht het niet.’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Redactie

Een nar met een Januskop is hij. Aan de voorkant het glimmende gelaat van een gerespecteerd en gelauwerd filmcomponist, aan de achterkant de duistere tronie van een vals grijnzend duiveltje, met zijn tongue steevast in zijn cheek. Randall Stewart Newman is geen rock-‘n-roll-idool die de harten van de meisjes bij zijn eerste verschijning in het openbaar sneller deed kloppen. Hij was een voorlijk jongetje van gegoeden huize, een talentje dat op zeventienjarige leeftijd al als songwriter voor een muziekuitgeverij werkte. In 1962 flopte zijn eerste eigen single, dus verdween hij weer achter de schermen en ging voor anderen aan de slag. Dat ging hem goed af: hij schreef hits voor The Fleetwoods, Irma Thomas, Jackie DeShannon, The O’Jays, Gene Pitney, Alan Price en Cilla Black.

Met zijn debuutalbum Randy Newman legde hij pas zijn geloofsbrieven op tafel: hij wilde meer zijn dan een succesvolle hitmachine, een opportunistisch idool of een iconoclastische avant-gardist. In de openingstrack Love Story (You and Me) knaagde hij voor het eerst aan de American Dream door gewoon de realiteit te beschrijven, een werkwijze die zijn hele verdere oeuvre kenmerkt. Newman kroop in de huid van zijn protagonisten, liet ze zeggen wat ze normaal ook altijd zeiden, zodat ze de poten onder hun eigen stoel doorzaagden. Het was een vorm van ironie die met name in zijn geboorteland niet altijd werd begrepen. Toen Newman vanachter zijn vleugel vrolijk ‘We’re rednecks, we’re rednecks, we’re keepin’ the niggers down!!!’ zong, geloofde een deel der natie hem op zijn woord.

“Ironie of satire was in de jaren zeventig nog geen gemeengoed,” stelt de 68-jarige singer-songwriter wanneer wij hem spreken in een Amsterdams hotel. “Nu heb je South Park of The Simpsons, waardoor de mensen, zo lijkt het wel, mijn werk ineens beter begrijpen.” Newman was in de animatieserie Family Guy zelf ook het slachtoffer van vileine spot. Wanneer de hoofdpersonen een uitstapje in de natuur maken, zegt de vrouw: “This place is paradise,” waarop de man zegt: “Sure is, except for Randy Newman – just sits there all night and day singing about what he sees.” Vervolgens geeft een cartoonversie van Newman een hilarische parodie van zijn zang- en speelstijl.


Newman moet lachen als wij hem aan Family Guy herinneren. Is die scène een metafoor voor Newmans status in Amerika? Een lastige steekvlieg in het paradijs? Een luis in de pels van Uncle Sam? “Ik ben weleens bang dat het overgrote deel van de Amerikaanse bevolking bij het bekendmaken van mijn overlijden aan dat filmpje zal denken. Of dat er in mijn overlijdensbericht zal staan: ‘Bekend van Short People en andere songs.'”

Short People was Newmans enige hit, maar naar zijn zeggen de ergste die je je maar kunt wensen. In die song, een aanklacht tegen discriminatie, etaleert de idiote hoofdpersoon zijn afkeer van iedereen die klein van postuur is. Maar de inhoud van de song werd, net als bij Rednecks, letterlijk genomen, en sommige radiostations deden het nummer in de ban. Newman: “Een mening wordt vaak gebaseerd op een refreintje. Veel mensen weten helaas niet wat mijn werk behelst of hebben zelfs nog nooit iets van mij gehoord.”

Eerst maar eens een misverstand uit de weg ruimen dan. Iedereen die denkt dat hij nog nooit één noot van Randy Newman heeft gehoord, vergist zich. Liggen er ergens Pixar/Disney-dvd’s in huis? Dan heb je Newman gehoord. Hij componeerde, arrangeerde en dirigeerde de muziek voor Toy Story 1, 2 en 3, A Bug’s Life, Cars en Monsters, Inc. Wie al uit de kinderen is, zag misschien Leatherheads, Meet the Parents, Jurassic Park 3, Awakenings of de cultklassieker Performance – allemaal met muziek of songs van Newman. Hij deed een dertigtal films, werd zo’n twintig keer genomineerd voor een Oscar en won er tot nu toe twee. “Percentagewijs doe ik het dus eigenlijk helemaal niet zo goed,” grapte hij tijdens de uitreiking begin vorig jaar.


Charmante bescheidenheid natuurlijk van een man die zes van zijn vijftien Grammy-nominaties wist te verzilveren en acht Golden Globes op de schoorsteenmantel heeft staan. Gingen al deze films aan u voorbij, dan zijn er nog de covers en de songs die Newman speciaal voor anderen schreef. We noemen: You Can Leave Your Hat On (Joe Cocker), Mama Told Me Not to Come (Three Dog Night), I Think It’s Going to Rain Today (Eric Burdon, Nina Simone, Dusty Springfield, Peggy Lee). Voor die laatste zangeres orkestreerde en dirigeerde hij de song en het gelijknamige album Is That All There Is? (1969).

De kans dat iemand nog nooit iets van Randy Newman heeft gehoord, is dus klein. De kans dat de essentie van het fenomeen Newman aan Amerika en een groot deel van de wereld voorbij is gegaan, is een stuk groter. In de Radio 2 Top 2000 van 2011 komen twee songs van hem voor: Short People (op nummer 1385) en Birmingham (op nummer 1671), noteringen die voor zichzelf spreken. Eén blik op zijn palmares is voldoende om te zien dat hij in Amerika geen enkele onderscheiding kreeg voor de albums of songs die hij maakte als singer-songwriter. Dat frustreerde hem enorm en dreef hem wellicht in de armen van de filmindustrie. Dat laatste heeft hij zelf altijd ontkend: drie van zijn ooms hielden zich op hoog niveau bezig met het componeren van soundtracks, en als jongetje van zeven, in de studio aanwezig bij een opname met groot orkest, was hij diep onder de indruk. Dát wilde hij later ook wel.

Toch kan de Grammy voor de singer-songwriter Randy Newman niet uitblijven: de monumentale orkestraties die zijn met prijzen overladen filmwerk kenmerken, maken ook onlosmakelijk deel uit van zijn liedjes. Zo is er bijvoorbeeld de even weelderige als subtiele orkestpartij van The World Isn’t Fair, een song in de vorm van een open brief aan Karl Marx. Newman beschrijft daarin mooie, jonge vrouwen die met hun oudere, vaak niet al te aantrekkelijke echtgenoten een ouderavond bezoeken. “And they’d come there with men much like me /Froggish men, unpleasant to see/Were you to kiss one, Karl/Nary a prince would there be.” Een weinig complimenteus zelfportret, dat, zo zien we aan de overkant van de tafel, wel conform de werkelijkheid is.


We grijpen weer even terug op de serie Family Guy. Met name in zijn liefdesliedjes – voor zijn vrouwen en kinderen – komt Newman, ondanks die zwarte zijde, tóch over als een family man. Het gezinsleven, erkent hij, is altijd heel erg belangrijk voor hem geweest. “Ik was niet het type man dat na zijn 22, 23ste nog met z’n vrienden naar de kroeg ging. Ik hield sowieso meer van vrouwen, hoewel er” (hij zegt dit tongue-in-cheek) “geen vrouw is die naar mijn concerten komt. Ik heb m’n hele leven deel uitgemaakt van een gezin. Ik ben nooit meer dan een paar maanden alleen geweest. Ik woonde nog bij mijn ouders toen ik ging trouwen en mijn eigen gezin begon. Dus ja, wat zal ik zeggen: ‘There’s plenty I don’t know and there is plenty I know:'”

De vrouwen die hij toezingt, zijn altijd meer dan minnaressen of nieuwe liefdes. De luisteraar voelt dat zij de spil van het gezin, de moeder van zijn kinderen of de rots in zijn branding zijn. Newman: “Ik zoek het altijd dicht bij huis, ja. Als je niet echt voelt wat je schrijft, dan werkt het niet. De lovesong is een moeilijk genre: alle paden die naar een mooi liefdesliedje leiden, zijn hartstikke platgetreden. Daarom heb ik er waarschijnlijk ook niet zoveel geschreven als anderen. Misschien klinken de mijne oprechter omdat ik er zo weinig schrijf. Vroeger heb ik heel veel liefdesliedjes geschreven, maar altijd voor andere artiesten. Als ik schrijf in de wetenschap dat ik het zelf moet zingen – ik weet het niet, dan voel ik toch een soort gne. Ik ben misschien toch te verlegen om ‘I love yoooouuuu!!!’ te zingen. Ik wil vaak ook té overdreven eerlijk zijn. Sandman’s Coming, Losing You, I Miss You – dat zijn goeie liedjes. De mensen houden ervan. Dus misschien moet ik er toch meer schrijven.


“Weet je wat ik grappig vind? Je zou denken dat mijn fans meer van afwijkende ‘mood songs’ als Jolly Coppers on Parade, My Life is Good of Davy the Fat Boy zouden houden, maar dat is niet zo. Ze vinden Feels Like Home bijna het mooiste wat ik heb gemaakt, terwijl het een vrijwel karakterloos nummer is. Ik bedoel: die song zou van iedereen kunnen zijn.” En dan, schertsend: “Misschien zouden ze ‘m nog mooier vinden als Neil Diamond ‘m – ongetwijfeld beter – zou hebben gezongen, ik weet het niet.”

Hoe is het om over een liefde te zingen die niet meer bestaat, willen we weten. Miss You is bijvoorbeeld een van de mooiste liedjes voor een ex die ooit geschreven zijn.

“Er zijn geen songs die pijnlijke herinneringen oproepen. Miss You kan ik in L.A. niet spelen: mijn tweede vrouw vindt dat niet leuk en mijn eerste vrouw krijgt er een ongemakkelijk gevoel door, tenminste: dat zegt ze, maar daar geloof ik niks van. Ik hou nog van mijn eerste vrouw, hoewel ik niet meer bij haar terug zou willen. Maar de gevoelens in die song zijn echt.”

Naast die tedere kant, is er Randy Newman de politieke activist, die in de song Louisiana 1927 (Good Old Boys, 1974) de gang van zaken rond de grote overstroming van de Mississippi in 1927 aan de kaak stelde. In 2005, het jaar van Katrina, bleek dat er nog niet veel was veranderd. Hoe ziet Newman zichzelf? Als het geweten van de natie? Of slechts als een entertainer? “Dat laatste. Absoluut!” reageert hij bijna heftig. “Ik heb nooit geloofd dat je met muziek iets of iemand kon veranderen. Ik heb nooit geloofd dat muziek zó belangrijk was. De wereld veranderen met muziek? Ik dacht het niet.”


Een opmerkelijke uitspraak voor iemand wiens oeuvre voor 75 procent bestaat uit songs die het falen van Uncle Sam aan de kaak stellen. Newman: “De songs gaan meer over het falen van individuen, dan over het falen van het land als geheel. Maar ik heb nooit de illusie gehad dat iemand die naar een song over racisme luistert ineens tot inkeer komt en zegt: ‘Jezus Christus, ik ben knettergek geweest al die tijd. Man, die gast daar heeft gelijk!'”

Waarom dan toch al die politieke liedjes? “Ik schrijf over bepaalde situaties omdat ze mij interesseren,” legt hij uit. “Ook heb ik altijd het misschien iets te rooskleurige idee gehad dat m’n publiek en ik zoiets hadden van: hier zitten we met z’n allen, en we hebben allemaal door dat die gasten die in mijn songs voorkomen veel grotere klootzakken zijn dan wij allemaal bij elkaar. Dat is een geruststellende gedachte. Ik schrijf mijn liedjes niet om de mensheid af te kraken. Ik heb de mensheid hoog zitten. In God’s Song laat ik de schepper zeggen: ‘You must all be crazy to put your faith in me, that’s why I love mankind.’ Zoiets is het bij mij ook. Lijkt mij een mooie slotzin: Newman loves mankind.”

Randy Newman treedt op 10 maart op in Utrecht, op 12 maart in Amsterdam en op 24 maart in Tilburg