Spring naar de content

De 100 beste boeken die u nooit heeft gelezen (1)

Wat is ‘s lands beste boek dat niemand heeft gelezen? HP/De Tijd vraagt, geïnspireerd door de website GQ, honderd literatoren naar het boek waarvan zij vinden dat het onterecht in de vergetelheid is geraakt.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Nick Muller

1. Souffleurs van de duivel (1996)
Rogi Wieg (1962 – 2015)

Daan Heerma van Voss: Tegenwoordig kent de meerderheid (als er nog van een meerderheid te spreken is) Rogi Wieg als een van de drie recente literaire zelfmoordenaars, naast Joost Zwagerman en Wim Brands. Maar het loont de moeite eens een boek van hem op te pakken. Zelf was ik behoorlijk onder de indruk van de verhalenbundel Souffleurs van de duivel. Gewone mensen bestaan niet, om met Gerard Reve te spreken, en dat bewijst Souffleurs van de duivel opnieuw. Een verzameling vreemde personages, die allemaal op een andere manier gebukt gaan onder het leven, die lichtheid proberen te vinden in het duister. Maar het taalgebruik van Wieg sprankelt, hij is helder en vaak geestig. Vooral de verhalen die over de liefde gaan, over het veranderen ervan, het vasthouden ervan, zijn bijzonder roerend. Het boek zit vol verwijzingen naar de dood, maar vooralsnog is het leven sterker.

2. Zorg (2003)
Miquel Bulnes (1976-)

Pieter Steinz: Grappige romans zijn in de Nederlandse literatuur dun gezaaid. In Zorg, opvallend genoeg in de jij-vorm geschreven, schetst Miquel Bulnes aan de hand van een 27-jarige chirurge in opleiding de teleurstellingen, de gruwelijkheden en vooral de absurditeiten van het artsenbestaan. (Zoals de wachtlijst voor wachtlijstbemiddeling). Let ook op de oneliners: ‘We zijn allemaal preterminaal. De een iets meer dan de ander.’‘Waar het hart van vol is, daar worden andere mensen mee lastig gevallen.’ ‘Het is je werk om je zorgen te maken. Ik werk in de zorg, zeg je wel eens.’

3. Klem (2015)
Bas van den Bosch (1953-)</strong

Roos van Rijswijk: Paul (11) verliest zijn moeder. Omdat zijn vader geen prater is, raakt hij in zijn zoektocht naar aansluiting bevriend met een brugwachter. Dit alles speelt in de vroege jaren zestig: de stilte tussen vader en zoon is vanzelfsprekend, maar daarom niet gemakkelijk.
Klem is een kalm boek en bij vlagen erg grappig door de observaties van Paul: net iets anders dan je van een kind verwacht. Een dikke oma noemt hij bijvoorbeeld een ‘brede oma’. Ook zijn vader heeft een bijzondere, soms sarcastische kijk op het leven.
Klem heeft sympathieke en gelaagde personages, zonder dat Van den Bosch zich laat verleiden door literaire sensatiezucht – er is niets aan de hand met die brugwachter bijvoorbeeld, ondanks het feit dat hij zich ontfermt over een kwetsbare jongen. Misschien is dat wel waar de roman over gaat: barmhartigheid, zonder dat het ergens zoet of stichtelijk wordt.

4. Vincent Haman (1898)
Willem Paap (1856 – 1923)

A.L. Snijders: Vincent Haman las ik in 1954, op mijn zeventiende jaar. Mijn lerares Nederlands aan het Spinoza Lyceum raadde het aan. Ik las de in 1898 verschenen sleutelroman van Willem Paap met plezier. Het boek had niet veel lezers getrokken, maar kreeg na ingrijpen van Menno ter Braak een tweede kans. Als een sleutelroman gelezen kan worden zonder de sleutel te kennen, is de kans groot dat het een goed boek is.
Tegen de tijd is echter niets te beginnen. Voor mij is het nu 62 jaar geleden dat ik het boek heb gelezen. Ik kan me er nog weinig van herinneren. Het staat in mijn boekenkast, ik ga het morgen met frisse ogen herlezen. Behalve Vincent Haman kom ik dan ook mezelf weer tegen, uitvoering 1954.

5. Schuim en Asch (1930)
J. Slauerhoff (1898 – 1936)

Roman Helinski: Het dichtwerk van J. Slauerhoff is prachtig, maar zijn verhalen in Schuim en Asch zijn mogelijk nog beter. Hij biedt je nauwelijks ruimte om te ademen. De bundel is echoot weemoed, eenzaamheid en verlangen. Het (grote) verlangen treedt nadrukkelijk als thema op de voorgrond – en als dit verlangen al wordt vervuld, dan valt het alsnog tegen. De verhalen zijn tragisch en alle vijf groots en van de wereld. Wat ze zeker niet zijn: Hollands.

6. Elvistranen (2004)
Bart Chabot (1954-)

Martijn Neggers: Elvistranen is bij uitstek hét boek van Bart Chabot dat je ooit in de boekwinkel in je handen hebt gehad, om het daarna terug te leggen en – ik noem maar een dwarsstraat – toch maar Hersenschimmen van Bernlef of Ik ben niet bang van Niccolò Ammaniti te kopen. En dat durf ik op zijn minst jammer te noemen. Prachtige boeken hoor, daar niet van, maar Elvistranen, man. Verdrietig, grappig, waanzinnig goed geschreven en binnen een flinke tien jaar alweer door iedereen vergeten. Ik vind dat zonde.

7. Het gezicht van Peñafiel (1947)
F.C. Terborgh (1902 – 1981)

H.M. van den Brink: F.C. Terborgh is als schrijver misschien niet helemaal vergeten, maar moet toch iedere twintig jaar of dertig jaar flink opnieuw ontdekt worden. Dat verdient deze buitenstaander in de Nederlandse literatuur, die veruit het grootste deel van zijn leven buiten Nederland doorbracht, als diplomaat in het Spanje van de burgeroorlog, in China tijdens de Japanse inval, in Londen en Lissabon tijdens WOII en daarna nog in ondermeer Mexico en Argentinië, alvorens zijn laatste jaren aan zee in Portugal te slijten. Het gezicht van Peñafiel is het verhaal van een man die zijn ambtenarenbestaan en al zijn bezittingen in Madrid verlaat en kiest voor een zwerftocht op zoek naar de ‘onzichtbare werkelijkheid’, naar ‘het gezicht, dat de richting van een leven verandert, omdat het een breukdeel van een seconde gaf tot een andere wereld, verschrikkelijker, grootser, en wat verwarrender is: gekend’. Die wereld vindt hij, in de dood door de kogel en in een verblindend licht. Het boek is op het eerste gezicht een soms wat larmoyant reisverhaal, met zijn vele en uitvoerige beschrijvingen van Spaanse landschappen. Maar de ambitie is groter: wat het wil vertellen valt namelijk samen met het exact benoemen van licht, geluid, sfeer en stemming, met dat landschap dat veel meer dan een decor is, dat per definitie geen doel heeft en plotloos is maar wel een betekenis verbergt. Peñafiel lees ik als een schilderij. Alles doet er toe en is er tegelijk. Noem het romantisch, noem het mystiek, noem het ouderwets. Ik val er voor als een blok, steeds weer.

8. Het dikke hart (2002)
Tonnus Oosterhoff (1953-)

Abdelkader Benali: Het dikke hart van Tonnus Oosterhoff gaat over de schilder Gerrit van Houten, neef en leerling van Willem Mesdag. Hij heeft echt bestaan. Terwijl hij in de schaduw van de meester werkt, droomt hij van een groot schilderbestaan. En daar blijft het ook bij. Mesdag wordt succesvol, Van Houten zakt weg in de vergetelheid en wordt gek.
Wat me bijstaat zijn de fonkelende zinnen. De cadans van het proza. De aangename ontregelende trilling onder de beschrijvingen van schilderijen. Nog steeds denk ik er, zo’n vijftien jaar na lezing, van tijd tot tijd aan terug.

9. Scherven (2007)
Frans Kusters (1949-2012)

Thomas Verbogt: Frans Kusters schreef uitsluitend korte verhalen, fijnzinnig, geestig, mooi raadselachtig, verhalen vol kalme verontrusting. Niemand schreef zo. Scherven is een bloemlezing uit zijn werk, door hemzelf samengesteld.

10. Handlangers (1985)
Willem Bijsterbosch (1955 – 2010)

Coen Peppelenbos: Met Handlangers en Van een knecht heeft Willem Bijsterbosch in korte tijd twee novellen gepubliceerd, waarvan het me niet zou verbazen als ze een langer bestaansrecht hadden dan de meeste boeken die zich op dit moment in de winkels om de gunst van de klant verdringen.’ Dat schreef Reinjan Mulder in NRC Handelsblad van 22 januari 1988. Nadat Bijsterbosch in januari 2010 dood werd gevonden in zijn appartement bleek dat de vergetelheid al was ingetreden. NRC Handelsblad vond de dood van de schrijver geen necrologie waardig en ook Boekblad plaatste geen stukje omdat er geen boek meer van hem voorradig was.
Handlangers was na twee dichtbundels de eerste roman van Bijsterbosch. Je betrad een moderne homoseksuele wereld zonder de kitsch en de kolder van de latere Gerard Reve. Maar goed, schrijven over homoseksuele liefde zonder dat je de homoseksualiteit als problematisch ziet, is vragen om een literair leven in de marge. Bijsterbosch schreef maar zes romans, in totaal ruim 700 bladzijden. Zinnelijk en zinnenprikkelend. Bijsterbosch werd in sommige kranten geloofd vanwege zijn stijl. In andere kranten overheerste de morele verontwaardiging, zoals bij Gerrit Jan Zwier in de Leeuwarder Courant: ‘Bah! Wat week en walgelijk allemaal!’ Ik zou graag weer een schrijver zien die een dergelijke walging bij een recensent teweeg brengt.

Lees hier het tweede deel van de lijst.