Spring naar de content

Ivo van Hove: ‘We moeten af van het woord cultuursubsidie’

Topregisseur Ivo van Hove (1958) van Toneelgroep Amsterdam is als koning Midas: alles wat hij aanraakt, verandert in goud. Binnenkort gaat zijn voorstelling Obsession, met onder meer Jude Law en Halina Reijn, in première. Hij gispt het Nederlandse toneelklimaat. ‘Pas als je een acteur een Wilders-pruik opzet, wordt het herkend als politiek theater.’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën:
Geschreven door: Nick Muller

Ivo van Hove is een van de meest vermaarde toneel- en operaregisseurs ter wereld. Zijn stukken worden gespeeld van West End tot Broadway. Hij regisseerde onder meer bij de Münchner Kammerspiele, de Comédie-Française, het National Theatre in Londen en op Broadway. Samen met David Bowie maakte hij, kort voor diens dood, de musical Lazarus. En de critici zijn bijna uitsluitend lovend over zijn werk.

Krijgt u nog weleens kritiek van de mensen met wie u werkt?
“Dat gebeurt dagelijks. Denk je dat dat niet zo is?”

Ik kan me voorstellen dat mensen onder de indruk van u zijn – ook al werken ze al jaren met u samen.
“Dat weet ik niet. Ik merk het in ieder geval niet. Dat komt ook omdat ik met beide benen op de grond sta. Iedereen die me kent, weet dat ook. Meestal ben ik de dag nadat ik een prijs heb gekregen gewoon weer aan het repeteren. Het werk gaat voor. En kritiek krijgen is meestal positief, het helpt je vooruit. Daar leer ik alleen maar van. Ik denk ook dat ik met de jaren veel toegankelijker ben geworden. Je wordt wat ouder.

“Je wordt wat wijzer. Je wordt wat empathischer. Ik heb geleerd te luisteren naar de mensen om mij heen en daarop in te spelen. Ik sta natuurlijk aan de andere kant van het leven: ik sta dichter bij mijn dood dan bij mijn geboorte. Dat heeft er wel veel mee te maken. Ik ben niet dag en nacht met de dood bezig, maar ik ben er wel van doordrongen dat ik zal sterven.”

De dood is – ook in uw nieuwste stuk Obsession – een belangrijk thema in uw werk. Heeft dat een speciale reden?
“Natuurlijk is ‘de dood’ een belangrijk onderdeel in veel toneelstukken, maar bij mij komt het wel erg sterk naar boven. En lang ook al. Ik denk dat het is terug te voeren tot twee gebeurtenissen in mijn leven. Een: de dood van mijn beste vriend. Hij was toen een jaar of zestien. We zaten op hetzelfde internaat. Hij is met z’n fiets verongelukt, ik weet niet eens de ware toedracht. Ik kon daar toen met niemand over spreken. Ik heb dat in mijn eentje verwerkt.”

“Zo’n rouwproces duurt toch zeker wel een jaar. Je kunt niet denken dat dat na een maandje wel slijt. Een ander beeld dat me altijd is bijgebleven, is de dood van mijn tante, de zus van mijn vader, die ik op sterven heb zien liggen. Ik was toen een jaar of veertien. Ze had longkanker. Ze rookte als een ketter. Die twee dingen, met name die vriend die ik verloren ben, op zeer jonge leeftijd, zullen er wel mee te maken hebben dat dat zo’n groot thema is geworden.”

Het hele artikel leest u op Blendle.
Bent u geïnteresseerd in meer artikelen van
HP/De Tijd? Lees ze hier op onze gloednieuwe app.