Spring naar de content
bron: Corné van der Stelt

Benjamin Herman: ‘Met goede saxofonisten kun je de gracht dempen’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door De Redactie
Saxofonist Benjamin Herman (49) is de stijlvolle frontman van de band New Cool Collective, maar blaast ook solo zijn publiek omver. “Mijn instrument sleept me overal doorheen.” Ben je altijd zo cool & collected geweest? “Nou, als puber was ik niet zo sociaal vaardig, hoor. Daarom was die muziek ook zo’n uitkomst. Dat merkte ik al meteen toen ik op mijn dertiende saxofoon ging spelen. Ik had na drie weken al mijn eerste optreden, ik kon meespelen met een plaatselijk bandje van mijn grote broer, en had ineens aanspraak. Normaal gesproken stond ik in de kroeg en had ik geen idee hoe ik een gesprek moest beginnen, maar als ik de saxofoon had gespeeld, kwamen mensen vanzelf naar mij toe. Meisjes, eigenlijk. Dus dat vond ik wel heel fijn aan saxofoon spelen.” Wanneer begon de liefde voor muziek? “Die liefde zat er al vroeg in, dat kwam ook door het gezin waarin ik opgroeide. We waren met zes kinderen, en al mijn broers en zussen speelden een instrument. Mijn moeder speelt piano, nog steeds, ook al is ze 85. En mijn vader – hij is overleden – was voordat hij rabbijn en psychoanalyticus werd, ook muzikant. Zelf ben ik begonnen met de drum. Ik was een beetje buiig kind en toen ik een drumstel kreeg, ging dat over." "Dan ging ik een uurtje drummen en daarna was ik helemaal blij. En dat heb ik nog steeds als ik saxofoon speel. Ik merk het vooral als ik een off day heb. Dat is gewoon over als ik een paar uur saxofoon heb gespeeld. Dus in principe doe ik dat elke dag. Dan word ik rustig. Andere mensen doen dat met yoga, of fitness.” Vond je het als kind meteen leuk om veel te oefenen “Nee. Ik stelde het ook altijd tot het allerlaatste moment uit. Pas een paar uur voor ik naar de les moest, ging ik heel hard studeren. En omdat dat eigenlijk te laat was, ging ik echt bloednerveus naar die les. Huilend ging ik naar binnen omdat ik dacht dat ik het niet kon. Of ik vroeg aan mijn moeder of ze de les álsjeblieft wilde a ellen. Daar had mijn moeder op een gegeven moment zo’n tabak van dat ze zei: ‘Je gaat nu naar les en dan verkopen we erna je saxofoon, dan hoef je ook nooit meer te oefenen.’ Dat was het kantelpunt voor mij." "Vanaf dat moment ging ik elke dag een kwartiertje oefenen. Daarna een half uurtje. En ineens dacht ik: wauw, dit is leuk. En mijn leraar was ook helemaal blij: ‘wauw, dat klinkt goed,’ zei hij. En toen dacht ik: wat gebeurt er nou als ik een uurtje speel? En niet veel later zat ik elke dag vier tot zes uur saxofoon te studeren. Dat was echt superleuk. Ik verlang nog wel naar die tijd eigenlijk. Dat ik dat gewoon de hele dag kon doen.” Nu ben je blij zijn als je een uurtje kan studeren. “Ja, precies. Dat komt door alle drukte. Al meer dan tien jaar speel ik twee keer per maand op de Amsterdamse sociëteit De Kring met studenten van het conservatorium en die zitten nu in die fase dat ze de hele dag studeren. Elke keer als ik ze hoor, hebben ze weer allemaal nieuwe dingen geleerd. Dat is zo leuk.” Heeft je muziek door de jaren heen een wisselende functie in je leven gehad? “Ik heb eigenlijk het gevoel dat het me nu pas echt duidelijk begint te worden hoe belangrijk saxofoon spelen is in mijn leven. Terwijl ik er vroeger ook alles voor liet varen, hoor. Relaties, vriendschappen, slaap, alles moest wijken voor mijn muziek. Maar nu begin ik het pas echt te waarderen dat ik in zo’n vroeg stadium van mijn leven heb ontdekt wat ik moet doen om me goed te voelen. En dat is elke dag saxofoon spelen. Dat is echt een voorwaarde voor mijn geluk. Als ik geen saxofoon speel, vind ik het een moeilijke dag.” Haat je het soms ook? “Dat had ik vroeger wel meer. Dat ik het echt haatte. Omdat het zo allesomvattend was. En als er dan dingen in mijn leven niet goed gingen, dacht ik: waar ben ik nou mee bezig? Heb ik elke dag zoveel uren binnen gezeten, zoveel ervoor opgeofferd, en wat hou ik eraan over? Dat ik in een kaal appartement zit, zonder vriendin, zonder geld en zonder dat mensen weten wat ik aan het doen ben. Toen ik jong was, was dat af en toe heel frustrerend. Als je dan een album uitbrengt en het krijgt slechte kritieken, komt dat veel harder aan dan wanneer je ouder bent en je beseft dat het hoe dan ook heel fijn is als je weet wat het is dat je gelukkig maakt.” Ben je nu dan ook minder zenuwachtig voor een optreden? “Voor nieuwe projecten ben ik nog steeds wel nerveus. Of als ik heel ingewikkelde muziek moet instuderen. Ik had het daar ook over met Hans Teeuwen toen we samen met The Painkillers optraden. Hij was in het begin zo nerveus voor dat zingen. Ik vond het dan altijd heel grappig om hem in de zeik te nemen. Maar we deelden de rare gedachtes die je voor een optreden kunt hebben. Dat je echt hoopt dat er iets heel ergs gaat gebeuren zodat het niet doorgaat. Niet iets extreem ergs, maar een gebroken been of zo. Of een brandje waarbij niemand verder gewond raakt." "Klein lichamelijk letsel of een geringe natuurramp zeg maar. Ik ben ook weleens naar de therapeut gegaan omdat ik gek werd van mezelf. Ik kwam er niet meer overheen als dingen niet waren gelukt op het podium, en struikelde over dingen die ik al een miljoen keer had gedaan. Dat heb ik nog steeds wel hoor. Onder bepaalde omstandigheden lukt het ineens niet meer. Dat wordt dan getriggerd door een bepaalde onzekerheid. In sommige situaties met sommige muzikanten heb ik daar soms last van. Dat is een heel raar psychisch ding, dus dat probeer ik weg te halen.” Wat zegt zo’n shrink daar dan over? “Dat het een soort minderwaardigheidscomplex is dat op dat moment de overhand neemt. Ik heb toen ik 23 was meegedaan aan een internationaal concours in Amerika, waaraan echt het hoogste niveau aan instrumentalisten uit de geschiedenis meedeed. En daar kwam ik dan als Hollands groentje onder de saxofonisten. Met mijn kersverse Nederlandse conservatoriumdiploma op zak. Ik dacht echt: ik laat ze wel even een poepie ruiken. Maar precies het omgekeerde gebeurde." "Dat is wel iets waar ik destijds ontzettend van geschrokken ben. En soms nog wel een beetje last van heb. Dan krijg ik hetzelfde gevoel van toen. Ik ken dat gevoel nog zó goed. Daar waren echt mensen als Joshua Redman, Chris Potter en Eric Alexander. Echt een krankzinnige idiote samenkomst van talenten die nu allemaal wereldberoemd zijn en die toen rond de twintig waren. Dat niveau had ik nog nooit van dichtbij meegemaakt.” En zij bliezen jou weg. “Ja, mijn zelfbeeld was in een keer radicaal veranderd. In de jury zaten ook nog eens Branford Marsalis, Jackie McLean – een van mijn helden –, Frank Wess en James Moody; Benny Carter zat in de zaal. Het was niet te geloven. Het was alsof ik in de saxofonisten-hemel terecht was gekomen. En nadat ik gespeeld had, zeiden ze allemaal: ‘Mèh.’ ‘Mwah.’ ‘Wie is die gast?’ Ik kwam het podium op en moest daar met een fantastische Amerikaanse ritmesectie spelen, en ik miste. Het lukte allemaal niet. Het was net een nachtmerrie. Dus dat is wel een soort ding. En daar heb ik af en toe last van. Als ik op een heel hoog niveau moet spelen, krijg ik dat soms en dan lukken dingen niet.” Je vader was psychoanalyticus. Kon hij je ermee helpen? “Nee, dat zou mooi zijn geweest, want hij heeft meerdere muzikanten ervan af geholpen. Het is een typische muzikanten-tic. Hij heeft veel muzikanten in behandeling gehad. Maar wij hebben het daar nooit over gehad.” Je hebt weleens gezegd dat de jonge garde je zo omverblaast. Maakt dat het extra lastig? “Ja, met goede saxofonisten kun je de gracht dempen. Die zijn overal ter wereld in alle hoeken en gaten. Technisch gezien ben ik zeker niet de beste saxofonist. Maar goed, uiteindelijk gaat het er niet alleen om of je als beste kunt spelen. Het gaat er ook om dat je kunt communiceren en dat je een eigen stem hebt. Candy Dulfer is een jaar jonger dan ik, daar ben ik goed bevriend mee, en die was in één keer, bam, wereldberoemd. Dat vond ik een heel leerzaam iets. Zij was destijds ook niet ’s werelds beste saxofonist." "En zij was ontzettend zenuwachtig, dat zegt zij zelf ook, toen dat gebeurde. Ze vond het heel moeilijk dat ze in één keer wereldberoemd werd terwijl zij hele goede oren aan haar hoofd heeft en ook wel wist dat ze eigenlijk niet de beste was. Waardoor ze het gevoel had dat ze het eigenlijk niet verdiende op basis van haar technische capaciteiten. Maar het gaat er ook om dat je, ondanks dat je niet een perfect zelfbeeld hebt, je muziek met zoveel overtuiging brengt dat het communiceert met de mensen die ernaar luisteren. En dat heb ik ook. Ik kan datgene wat ik speel wel op zo’n manier spelen dat het overkomt.” Betekent dat dat je je bij een treurig nummer heel erg in moet leven in het moment dat je cavia overleed? “Nee, je moet juist aan niks denken. Al die gedachten zijn funest. Als je op het podium aan je saxofoonleraar denkt, gaat het al mis. Ik heb er op het conservatorium echt voor moeten knokken om te voldoen aan de wensen van mijn leraren en dat bleef maar in mijn hoofd hangen. Dus ik probeer juist al die dingen uit mijn hoofd te zetten. Maar dat neemt niet weg dat ik regels voor mezelf opstel, die ik probeer na te leven. Zoals niet te veel noten spelen. Dat vind ik zo lelijk. Of modern gedoe. Hippe shit. Ik heb er een hekel aan dat je mensen op het podium ziet denken: o, nu ga ik even lekker wat hippe shit doen en dan als een bezetene heel snel spelen." "Je moet met je hart spelen en niet met je hoofd. En dat is iets anders dan met gevoel spelen, want dat vind ik altijd een manke omschrijving. Ik vind het vaak ontzettend irritant als mensen met gevoel spelen. Zo’n volwassen vent die helemaal staat te huilen op zijn saxofoon om vervolgens in zijn dure auto naar zijn gezin terug te gaan waar hij een perfect leven leeft, om de volgende dag weer op dat podium heel zielig te gaan doen op zijn saxofoon.” Je bent de helft van een eeneiige tweeling. Is je tweelingbroer ook zo muzikaal? “Ja. We lijken sowieso erg op elkaar. We zijn bijna niet uit elkaar te halen. Maar hij is uiteindelijk regisseur geworden. Hij heeft onder andere die reclames met Charlie Sheen, Hugh Hefner en Mickey Rourke gedaan voor Bavaria. Hij reist de hele wereld rond en regisseert reclamefilms met een budget van een paar miljoen. Ook al hebben we een andere richting gekozen, onze drive is wel even groot.” Jullie zijn op jullie achtste van Engeland naar Nederland verhuisd. Heeft die verhuizing veel indruk op jullie gemaakt? “Ja, zeker weten. Maar die hele tijd. Want mijn zus... Ik had twee zussen. Een van hen is overleden. Ze is bij het oversteken geschept door een auto. We waren toen net verhuisd van Londen naar Nederland vanwege mijn vaders werk, dus dat was echt een krankzinnige overgang. Ik had daar ontzettend veel moeite mee als kind. Het was sowieso een heel rare overgang om in Zaandijk terecht te komen, en toen overleed mijn zus en binnen een paar jaar viel de hele familie uit elkaar. Mijn ouders scheidden, mijn twee broers en een zus gingen het huis uit, en ineens zat ik alleen met mijn moeder en mijn tweelingbroer in die woning waar wij naartoe waren verhuisd. In Engeland waren we nog een gezin met zes kinderen en woonden we met z’n achten in een groot huis met een mooie tuin. Alles leek wel kapotgegaan." “Dat was wel heel lastig. En daardoor werd ik ook een beetje een moeilijke puber. Maar daarom was die muziek ook zo’n uitkomst voor mij. Ik merkte dat als ik een beetje mijn best deed op de saxofoon, ik in één keer allemaal nieuwe vrienden maakte en in een heel andere wereld terechtkwam. Als ik tijd investeerde in muziek, ging echt van alles beter. Dan had ik de hele dag saxofoon gestudeerd en dan belde ineens iemand of ik met hem wilde spelen. Het leek net alsof dat telefoontje niet zou zijn gekomen als ik niet had gestudeerd. Ik geloof helemaal niet in dat soort magie, maar het leek er wel heel erg op.” Heb je je vader weleens om professionele raad gevraagd? “Eén keer. En dat deed-ie heel goed.” Wat vroeg je? “Ik was 29 en zat in een relatie die helemaal ontspoord was en buitenproportioneel. Het nam zo’n beetje mijn hele leven in beslag. Ik kwam er niet meer uit. Toen ben ik met mijn vader gaan praten, want ik was heel depressief daarvan. Binnen tien minuten was ik helemaal leeg aan het stromen bij mijn vader; ik had nog nooit zo zitten huilen bij iemand. Maar hij wist precies de goede vragen te stellen. Ik zat maar te blaten over wat ik met mijn leven wilde, en hij vroeg steeds dingen als ‘waarom dan?’, ‘waarom zeg je dat?’, ‘waarom wil je dat?’, en op een gegeven moment had hij, pats, de essentie te pakken.” Wat was de essentie? “Dat was eigenlijk de vraag: ‘Voor wie doe je dit?’ Dat was heel confronterend, maar dat kon hij echt heel goed. Toen heb ik heel even de professionele psychoanalytische rabbijn guur, de medicijnman kunnen zien. De grote sjamaan.” Heb je er iets aan dat je vader psychoanalyticus is als er zoiets vreselijks gebeurt als het overlijden van je zusje? “Nee. Niet lang daarna zijn mijn ouders uit elkaar gegaan. Mijn vader werd verliefd op een andere vrouw en is daarmee hertrouwd. Ik had het daar vooral met mijn tweelingbroer over. We hebben toen zij was overleden heel duidelijk met elkaar afgesproken dat wij alles uit het leven zouden halen. Dat we voor drie zouden leven. Ik denk daar bijna elke dag aan, weet je. Dat is denk ik ook waarom mijn broer en ik echt hebben doorgedrukt om dat te doen wat we nu aan het doen zijn.” Hoe oud waren jullie toen jullie dat met elkaar afgesproken? “Negen. Ik weet het nog precies. We mochten met z’n tweeën haar oude kamer overnemen, want je kon natuurlijk niet de hele tijd zo’n kamer met al haar spullen in stand houden. Ze was er niet meer. Maar we voelden ons daar behoorlijk schuldig over. Dus toen hebben we met elkaar afgesproken: oké, we moeten er wel het beste van maken, zodat het leven niet zomaar voorbij is. Dat is voor ons allebei wel een heel belangrijk moment geweest. En het heeft zijn goede kanten, maar zeker ook wel zijn minder goede kanten als je zoiets voorneemt. Want ik vind het heel moeilijk om stil te zitten, om tijd te verdoen. Daar heb ik nog weleens last van.” Heeft die kernvraag van je vader – voor wie doe je het? – vaker in je leven voor keerpunten gezorgd? “Ja, want dat kun je jezelf bij van alles afvragen. Iedereen kan het zichzelf afvragen als je probeert om iets duidelijk te maken voor jezelf. Zo kan je je afvragen of je bepaalde dingen in je leven doet om je vader of moeder tevreden te houden. Of dat je op een bepaalde manier saxofoon speelt omdat je je leraar van twintig jaar geleden maar niet uit je kop krijgt. Het kan van alles zijn. Pas als je weet waarvoor je het doet, vind je je eigen stem en kun je je eigen geluid laten horen." "Dat soort dingen had ik vroeger wel minder goed in de gaten. Dan kwamen er mensen voorbij die zeiden dat ik bepaalde dingen moest doen en voor je het weet ben je het allemaal aan het doen, maar heb je eigenlijk geen idee waarom. Ja, omdat je wilt dat mensen je aardig vinden, of omdat je denkt dat je er later misschien beter van wordt, of omdat je bang bent dat mensen je een lul vinden als je ‘nee’ zegt. Maar langzamerhand begon ik te beseffen dat ik niet leef voor het plezier van anderen, maar voor dat van mezelf. Heel langzaam hoor, begin ik daar een beetje beter in te worden.” Het lijkt me nog wel een lastige combinatie om aan de ene kant te bedenken ‘voor wie doe ik het?’, zodat je je eigen koers blijft varen, terwijl je aan de andere kant dubbel plezier uit het leven móet halen. Voor je zus. “Ja, dat is het ook. Dat is ook waarom ik op een gegeven moment weer even in therapie heb gezeten. Om dat patroon te doorbreken. Het had ook met iets anders te maken trouwens. Ik heb onlangs twee jaar alopecia gehad. We traden op in Senegal en toen heb ik malarone genomen tegen malaria. Maar sommige mensen krijgen als bijwerking daarvan alopecia. Dat komt heel weinig voor, maar de geluidsman en ik kregen twee jaar daarna opeens overal heel erg grote kale plekken op ons hoofd. Superkut." "Dat was ook een reden waarom ik op een gegeven moment weer naar een psychoanalyticus ben gegaan. Omdat ik daar heel ongelukkig van werd. Wat toen hielp, was om elke dag heel regelmatig te leven. Saxofoon spelen, sporten, wat werken, niet te veel hooi op mijn vork nemen. En zo proberen een weg te vinden door die toch wel heel depressieve periode.” En hoe deed je het tijdens optredens? Had je dan een pruik op? “Nee, ik heb gewoon een heleboel hoeden gekocht voor op het podium. Want anders denkt iedereen dat je terminaal bent, zo ziet het eruit. Maar dat is vorig jaar overgegaan, na twee jaar. Wat niet wil zeggen dat het nooit meer terugkomt, dat kan namelijk ieder moment gebeuren. Dat is superkut, maar er is verder niks aan de hand. Het gaat er alleen de hele dag over als je geen hoed op hebt, omdat het er zo raar uitziet. Maar in die situatie leerde ik om me te concentreren op een bepaalde regelmaat met rituelen, en dat was bij mij toch weer het saxofoon spelen. En als dat lukt, dan geeft dat een bepaald soort voldoening en trots. Dat je iets hebt waardoor je weer een beetje normaal kan functioneren.” Je saxofoon lijkt wel je beste vriend die je overal doorheen sleept. “Ja, zeker weten. Zo voel ik dat ook.” Pakt zijn saxofoon. “Deze heb ik samen met mijn vader gekocht in 1988. Voorheen was mijn saxofoon gewoon een ding voor me, het maakte me niet uit. Maar wat je zegt, ik speel er inmiddels dertig jaar op, minstens 350 dagen per jaar, het grootste deel van het jaar neem ik hem op mijn rug overal mee naartoe. Het gevoel wat ik nu bij mijn saxofoon heb komt eerder overeen met wat andere mensen bij hun hond ervaren. Als een trouwe vriend die je overal doorheen sleept.” Je bent getrouwd maar woont niet samen. Waarom woon jij in Amsterdam en je vrouw in Rotterdam? “Toen wij elkaar zeventien jaar geleden ontmoetten, hadden we het ontzettend leuk. Het was heel leuk dat ik af en toe naar haar in Rotterdam ging, en zij af en toe naar mij in Amsterdam. Het zorgde voor heel veel afwisseling. En dat hebben we gewoon zo gehouden. We hadden allebei al twee keer samengewoond met een slechte afloop. En samenleven met een muzikant is niet makkelijk. Ik vind samenwonen met iemand die een ander ritme heeft ook niet makkelijk. Ik kom vaak ’s nachts thuis, je hebt gewoon een ander levensritme. Dus het is heel praktisch en het houdt het heel leuk. We zijn al zeventien jaar samen, hebben bijna nooit ruzie, en we hebben altijd zin om elkaar te zien.” Stel dat jullie een gezin hadden gevormd, waren jullie dan wel samen gaan wonen? “Ik denk dat dat onvermijdelijk was geweest, ja. Maar dat is er niet van gekomen. Op een gegeven moment is voor ons beslist dat we geen kinderen konden krijgen. De baarmoeder van mijn vrouw moest eruit, dus ja, dan kun je wel gaan stampvoeten, maar dat gaat niet helpen.” Je zei eerder in een interview dat jullie bewust geen kinderen hadden. “We hadden ook bewust geen kinderen, maar op een gegeven moment kwamen er allerlei operaties en toestanden, en was het in één keer definitief. Toen dachten we wel eventjes: o fuck, nu kan het echt niet meer. Maar ik probeer er verder niet te veel over na te denken hoe het zou zijn geweest als we wel een gezin hadden gehad. Dat heeft geen enkele zin. Het is zoals het nu is." "Wij hebben gewoon heel leuke vrienden, dat zijn allemaal een beetje misfits. Eigenlijk heeft geen van onze vrienden kinderen. Dat is heel fijn, haha. Want er was een tijd dat we allebei in de dertig waren, en het op feestjes alleen maar over kinderen en hypotheken ging. Wij werden daar helemaal gek van. En dat is nu gewoon heel anders, dat heeft zich een beetje uitgefilterd. Nu hebben we allemaal vrienden die daar helemaal niet mee bezig zijn.” Iets waar je je wel veel mee bezig lijkt te houden zijn je looks. Denk je dat jouw stijl eraan heeft bijgedragen dat je als saxofonist boven bent komen drijven? “Ik weet het niet. Het is in ieder geval geen bewuste keuze ge- weest, in de zin dat ik me zo ben gaan kleden om het verder te schoppen als saxofonist. Op de lagere school had ik al een hoed op en een stropdas om. Mijn eerste pak heb ik van mijn vader gekregen. Dat was best een aardig pak, veel te groot, maar het klopte toen wel. Ik weet nog dat ik bij het Leidseplein in kroegjes als Alto stond te spelen, en voor het eerst een pak aantrok. En dat voelde gewoon meteen heel goed. Iedereen vond het best wel raar, want doordat ik een pak aantrok zagen die andere muzikanten er ineens heel slecht uit.” “Bovendien dachten ze: je gaat toch niet voor die habbekrats die we hier verdienen een pak aantrekken? Maar ik heb dat losgekoppeld van de gages of omstandigheden. Ik vind kleding gewoon ontzettend leuk. Of ik nou een dag ga winkelen met mijn meisje, of ga optreden, ik vind het leuk om mezelf goed aan te kleden. Maar ik kon het me pas veroorloven om tijdens een op- treden een pak aan te doen op het moment dat ik genoeg te doen had, vond ik. Want een slechte saxofonist met een goed pak is nog veel erger dan een goede saxofonist met een slecht pak.” “Dus als ik niet zo bezeten van muziek was geweest, dan had ik mezelf echt een ontzettende eikel gevonden in mijn pak. Een slecht spelende saxofonist met een mooi pak aan is echt verschrikkelijk, dat meen ik uit de grond van mijn hart. Ik had me niet zo mooi durven aankleden als ik niet mijn best had gedaan op mijn saxofoon. En ik hou heel erg van kleding, ik vind het een ontzettend boeiend iets. Mijn hele leven lang al. Sinds ik voor het eerst The Specials, Madness en al die waanzinnige jazzmuzikanten op die platenhoezen zag. Ik zat daar echt uren naar te kijken. En dan dacht ik: wauw, als ik ooit later genoeg geld heb, dan wil ik ook zo’n pak. Dus mijn pak is eigenlijk ook gewoon een beetje een beloning aan mezelf dat ik toch vind dat ik het wel waard ben. Denk ik.”

Onderwerpen